ECLI:NL:RBROT:2015:4789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
C/10/14/680 R
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens nieuwe schulden en schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2015 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares, die onder toezicht stond van bewindvoerder H.A. Thomason, bovenmatige nieuwe schulden had laten ontstaan, ten bedrage van in totaal € 2.002,02. Deze nieuwe schulden waren ontstaan door het stopzetten van haar uitkering, die was ingetrokken vanwege een schending van de inlichtingenplicht jegens de uitkeringsinstantie. De rechter-commissaris had op 16 januari 2015 voorgedragen om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, en na een zitting op 10 maart 2015, waar aanvullende informatie werd gepresenteerd, werd de zaak aangehouden tot 24 maart 2015.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares niet alleen nieuwe schulden had aan verschillende leveranciers, maar ook een terugvordering van de Gemeente Rotterdam van ruim € 38.000,00 had wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling, en dat er geen perspectief was op betaling van de nieuwe schulden gedurende de looptijd van de regeling. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met het feit dat de schuldenares onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat haar bezwaar tegen de intrekking van de uitkering kans van slagen had.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder d, van de Faillissementswet. De vergoeding voor de bewindvoerder is vastgesteld op € 1.791,16, en de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen baten beschikbaar zijn om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake is van een faillissement van rechtswege. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [insolventienummer]
uitspraakdatum: 10 april 2015
Bij vonnis van deze rechtbank van 20 juni 2014 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam],
[adres]
[woonplaats],
schuldenares,
bewindvoerder: H.A. Thomason.

1.De procedure

De rechter-commissaris heeft op 16 januari 2015 een voordracht gedaan om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
Ter terechtzitting van 10 maart 2015 zijn verschenen en gehoord:
  • [naam], schuldenares;
  • mr. S.C. Scheermeijer, advocaat van schuldenares;
  • H.A. Thomason, bewindvoerder.
De bewindvoerder heeft ter terechtzitting aanvullende stukken overgelegd, die zij heeft aangetroffen in de postblokkade.
De behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de regeling is ter terechtzitting aangehouden tot 24 maart 2015 (pro forma). Mr. Scheermeijer heeft de rechtbank op 16 en 21 maart 2015 aanvullende informatie doen toekomen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

De rechter-commissaris heeft onderhavige schuldsaneringsregeling voorgedragen voor tussentijdse beëindiging omdat schuldenares bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan ten bedrage van in totaal € 2.002,02. Er is geen enkel perspectief op betaling van deze schulden gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling, aldus de rechter-commissaris.
Ter zitting heeft mr. Scheermeijer verklaard dat schuldenares betalingsproblemen heeft omdat zij sinds 1 november 2014 geen uitkering meer ontvangt. Haar uitkering is per beslissing van 14 januari 2015 met terugwerkende kracht vanaf 30 januari 2012 ingetrokken omdat schuldenares volgens de sociale dienst niet woonachtig was/is in Nederland, maar in Engeland. Volgens mr. Scheermeijer is haar in Engeland wonende partner bovendien op naam van schuldenares verplichtingen aangegaan. Zo heeft hij schuldenares medehuurder gemaakt van een woonruimte en zijn diverse bedrijven op naam van schuldenares opgericht. Mr. Scheermeijer heeft desgevraagd verklaard niet te weten of namens schuldenares bezwaar is aangetekend tegen het door de bewindvoerder ter zitting overgelegde terugvorderingsbesluit, inhoudende dat zij over de periode van 30 januari 2012 tot en met 31 oktober 2014 de ten onrechte ontvangen uitkering van in totaal € 38.512,50 dient terug te betalen. Namens schuldenares was volgens mr. Scheermeijer wel verzocht bij wege van voorlopige voorziening haar uitkering vanaf 1 november 2014 te herstellen. De uitspraak was nog niet bekend. Ten aanzien van de nieuwe schulden heeft mr. Scheermeijer verklaard dat de nieuwe schuld aan Evides thans € 70,00 bedraagt en dat de schuld aan E-on nu nog € 700,00, exclusief afsluitkosten zou moeten bedragen. De huurschuld aan Vestia is opgelopen tot een achterstand van twee maanden.
De bewindvoerder heeft verklaard dat naast de in de voordracht genoemde schulden een nieuwe schuld aan de zorgverzekeraar is ontstaan van ongeveer € 1.100,00. Ook is een nieuwe schuld aan Telfort ontstaan van € 129,00. Voorts is een Life Card abonnement afgesloten van € 140,00. Life Card heeft gedreigd extra kosten in rekening te brengen.
De bewindvoerder heeft zich bereid verklaard om de beslissing(en) in de bezwaarprocedure(s) af te wachten.
Schuldenares heeft verklaard dat zij haar partner via skype heeft leren kennen. Schuldenares is één keer in Engeland geweest en heeft toen een kopie van haar paspoort aan haar partner gegeven. Daarnaast heeft schuldenares verklaard dat zij thans van haar toeslagen leeft, nu zij geen inkomen heeft. De kinderen dragen niet bij in de woonlasten. Voorts betwist schuldenares de door de bewindvoerder aangevoerde nieuwe schuld aan Life Card.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting aangehouden om schuldenares in de gelegenheid te stellen om – met stukken onderbouwd – aanvullende informatie te verstrekken over de vraag tegen welke besluiten bezwaar is gemaakt en wat de stand van zaken is.
Mr. Scheermeijer heeft vervolgens namens schuldenares op 16 maart 2015 de gevraagde aanvullende informatie aan de rechtbank doen toekomen. Hij heeft zich daarbij namens schuldenares op het standpunt gesteld dat een tussentijdse beëindiging van de regeling prematuur is zolang de onherroepelijkheid van de nieuwe schulden nog niet vaststaat. In zijn brief van 21 maart 2015 heeft mr. Scheermeijer namens schuldenares verzocht om aanhouding van de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de regeling tot het moment dat een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. Bij deze brief heeft mr. Scheermeijer tevens een bevestiging van Life Card overgelegd van de ontbinding van het abonnement met terugwerkende kracht.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van ruim € 41.000,00 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
Schuldenares heeft bovenmatige nieuwe schulden laten ontstaan. Vast is komen te staan dat schuldenares nieuwe schulden aan Evides, E-on en Vestia heeft laten ontstaan. Er zijn geen bewijzen overgelegd van een af- of terugbetaling. Voorts heeft de bewindvoerder verklaard dat schuldenares ook een nieuwe schuld van ongeveer € 1.100,00 aan de zorgverzekeraar en een nieuwe schuld aan Telfort van € 129,00 heeft laten ontstaan, hetgeen door schuldenares niet is weersproken.
Daarnaast is gebleken van een terugvordering van de Gemeente Rotterdam van ruim € 38.000,00 over de periode van 30 januari 2012 tot en met 30 oktober 2014 wegens schending van de inlichtingenplicht. Een substantieel deel van deze schuld (voor zover de terugvordering ziet op de periode van 30 januari 2012 tot 1 januari 2013, alsmede de periode van 20 juni 2014 tot en met 30 oktober 2014) is als nieuwe schuld aan te merken.
De thans bestaande nieuwe schulden zijn naar het oordeel van de rechtbank bovenmatig en rechtvaardigen een tussentijdse beeindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft daarbij mede gelet op het verwijt dat schuldenares gemaakt kan worden ten aanzien van het ontstaan van deze schulden, te weten: de schending van de inlichtingenverplichting jegens de uitkeringsinstantie. Aan dit oordeel doet niet af dat nog niet is beslist op het namens schuldenares ingediende bezwaar tegen de intrekking van haar uitkering. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat conform art. 6:16 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar of beroep niet de werking schorst van het besluit waartegen het is gericht. Bovendien heeft schuldenares onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar bezwaar kans van slagen heeft. De overgelegde informatie biedt daartoe geen aanknopingspunten. Ook de voorzieningenrechter heeft kennelijk geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, daartoe overwegende dat uitgaande van de thans bekende gegevens in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven.
Gelet op het voorgaande zal de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder d, Faillissementswet.
De vergoeding voor de bewindvoerder is berekend op € 1.791,16 (inclusief onkosten en omzetbelasting). Voor zover actief aanwezig is, kan de bewindvoerder de vergoeding als salaris opnemen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris voor de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 1.791,16 en brengt het salaris voor zover het uit het actief kan worden voldaan ten laste van schuldenares.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.M. van Kalmthout, voorzitter, R. Kruisdijk en W.J. Geurts-de Veld, rechters, en in aanwezigheid van S.M.E. van Gurp, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015. [1]