ECLI:NL:RBROT:2015:5031

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
10/710117-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fatale gevolgen en verkeersgedrag onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988, die betrokken was bij een verkeersongeval op 19 april 2013 in de gemeente Goeree-Overflakkee. De verdachte reed met een Lexus en botste op een Volkswagen, waarbij twee inzittenden van de Volkswagen om het leven kwamen. De officier van justitie had de verdachte primair aangeklaagd voor het veroorzaken van het ongeval door met een te hoge snelheid en onder invloed van alcohol te rijden. De rechtbank oordeelde dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat het verkeersgedrag van de verdachte niet als oorzaak van het ongeval kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de bestuurder van de Volkswagen geen voorrang had verleend en dat het ongeval ook had plaatsgevonden als de verdachte zich aan de snelheid had gehouden. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van gevaarzetting in het verkeer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 dagen op, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 24 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerdere strafbeschikking voor rijden onder invloed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/710117-13
Datum uitspraak: 14 juli 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres en woonplaats].
Raadsman mr. H.W.A.A. de Jong, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 juni 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.G. Vreugdenhil heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen met aftrek van voorarrest, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk en met aftrek van de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

4.Geldigheid dagvaarding

Door de raadsman is aangevoerd dat de tenlastelegging lijdt aan nietigheid ten aanzien van het onderdeel ‘met die zeer hoge snelheid’; daardoor is het volgens de raadsman volstrekt onduidelijk met welke snelheid de verdachte volgens de officier van justitie de kruising zou zijn genaderd.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een geldige dagvaarding, nu de woorden ‘met die zeer hoge snelheid’ kennelijk terugslaan op de woorden ‘met een (minimale) snelheid van ongeveer 120 km/uur’. Er is geen sprake van innerlijke tegenstrijdigheid, inconsistentie of onbegrijpelijkheid.
Het beroep op de partiële nietigheid van de dagvaarding wordt dan ook verworpen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Het primair tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Op 19 april 2013 heeft in de gemeente Goeree-Overflakkee, een tragisch ongeval plaatsgevonden tussen twee personenauto’s: een Lexus en een Volkswagen. Verdachte reed als bestuurder van de Lexus op de Plaatweg, komende uit de richting van de Eendrachtsdijk te Stellendam en gaande in de richting van de N215 te Melissant. De bestuurder van de Volkswagen reed op de Kraaijenissedijk te Stellendam, komende uit de richting van de Damdijk en gaande in de richting van de Oudedijk. Op de kruising van de Kraaijenissedijk met de Plaatweg heeft de bestuurder van de Volkswagen de voor hem van links komende en op een voorrangsweg rijdende Lexus geen voorrang verleend. De Lexus is vervolgens met de voorzijde tegen de linker achterzijde van de Volkswagen gebotst. Door de botsing zijn twee inzittenden van de Volkswagen om het leven gekomen. Uit technisch onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de Volkswagen met een - gelet op de plaatselijke omstandigheden - te hoge snelheid die kruising is overgestoken.
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat het ongeval (mede) aan hem kan worden toegerekend omdat hij met veel te hoge snelheid op de Plaatweg ter hoogte van de kruising met de Kraaijenissedijk heeft gereden en geen rekening heeft gehouden met mogelijk kruisend verkeer, dit terwijl hij niet in staat was de weg te overzien en teveel alcoholhoudende drank had gedronken.
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: artikel 6 WVW) moet de rechtbank onder andere vaststellen dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij er minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen door verdachte.
Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het – volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Er moet derhalve sprake zijn van een bepaalde mate van schuld en daarnaast van een tweeledig causaal verband: een causaal verband tussen de verweten gedragingen en het verkeersongeval en een causaal verband tussen het verkeersongeval en -in dit geval- de dood van de slachtoffers.
Ten aanzien van de eerste vraag is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op zijn minst genomen aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. Hij heeft de toegestane maximumsnelheid in aanzienlijke mate overschreden en reed onder invloed van alcoholhoudende drank. Derhalve heeft verdachte niet de passende voorzichtigheid betracht bij het naderen van de kruising, ook al bevond hij zich op een voorrangsweg. De rechtbank komt later in het vonnis nog uitgebreid terug op de gereden snelheid en het exacte alcoholgehalte in het bloed van verdachte ten tijde van het ongeval.
De volgende vraag is of het verkeersgedrag van de verdachte ook heeft bijgedragen aan het ongeval.
In dit verband is van belang dat uit het dossier volgt dat de bestuurder van de Volkswagen zich er, voordat hij de kruising overstak, onvoldoende van moet hebben vergewist dat er geen verkeer naderde en dat hij veilig kon oversteken. Uit diens verklaring en uit technisch onderzoek leidt de rechtbank af dat deze bestuurder de Lexus voor het oversteken van de kruising in het geheel niet heeft opgemerkt (hetzelfde geldt overigens voor de achter de Lexus rijdende personenauto van getuige [getuige]). In dat licht bezien heeft het verkeersgedrag van de verdachte - hoe onvoorzichtig ook - naar het oordeel van de rechtbank geen invloed gehad op de beslissing van de bestuurder van de Volkswagen om de kruising op dat moment over te steken. Uit de technische rapporten volgt voorts dat, indien de Lexus de kruising zou zijn genaderd met een aldaar toegestane snelheid, het ongeval eveneens zou hebben plaatsgevonden in die zin dat de bestuurder van de Lexus het ongeval ook dan niet zou hebben kunnen vermijden.
Het oordeel van de rechtbank was mogelijk anders geweest indien de bestuurder van de Volkswagen de Lexus van de verdachte wel had opgemerkt, maar dacht dat hij nog wel kon oversteken, ervan uitgaande dat de Lexus zich aan de toegestane maximumsnelheid hield en zich op nog voldoende afstand van de kruising bevond.
Bij de huidige stand van zaken kan de rechtbank echter niet anders concluderen dan dat het ongeval niet (mede) is veroorzaakt door het – onvoorzichtige – verkeersgedrag van de verdachte. Derhalve spreekt de rechtbank verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
5.2
Bewijswaardering
De raadsman heeft aangevoerd dat de gedragingen van verdachte -snelheidsovertreding en te hoog alcoholgehalte- niet de ten laste gelegde gevaarzetting of veroorzaking van hinder opleveren: als verdachte zich aan de snelheid van 80 kilometer per uur had gehouden en aan de 0,5 promillegrens ten aanzien van de alcohol, was het ongeval ook gebeurd.
Dit betoog gaat niet op. Voor het subsidiair ten laste gelegde verwijt op basis van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is niet een aanmerkelijke mate van schuld en dubbele causaliteit vereist, maar volstaat de vaststelling dat een verkeersfout daadwerkelijk door een verkeersdeelnemer is gemaakt terwijl niet is gebleken van omstandigheden die leiden tot de conclusie dat alle schuld van de verkeersdeelnemer ontbreekt.
De rechtbank acht op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg is veroorzaakt. Verdachte heeft meerdere glazen alcoholhoudende drank genuttigd en is buiten de bebouwde kom met aanzienlijk te hoge snelheid, minimaal 120 kilometer per uur waar 80 kilometer per uur is toegestaan, op een onoverzichtelijke kruising afgereden. Daarnaast zijn er sporen van cocaïne in het bloed van de verdachte aangetroffen, waarbij moet worden opgemerkt dat niet kan worden vastgesteld dat het gebruik van die cocaïne de rijvaardigheid heeft beïnvloed. Het handelen van verdachte zoals hiervoor beschreven, kan verdachte worden verweten in die zin dat van hem als verkeersdeelnemer mocht worden verlangd dat hij zich aan de regels houdt en dat andere verkeersdeelnemers daar op moeten kunnen vertrouwen. De omstandigheid dat de bestuurder van de Volkswagen voorrang had behoren te verlenen, doet hier niet aan af.
Rapport NFI
De raadsman heeft verzocht het rapport Aanvullende vragen over een toxicologisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) niet te bezigen voor het bewijs nu het rapport op aannames zou berusten. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het alcoholgehalte in het bloed 0,78 milligram alcohol per milliliter bloed betrof omdat geen sprake is van een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 zodat het resultaat niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek tot aanhouding gedaan om de verdediging in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te doen op dit punt.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Aan het NFI is onder meer verzocht of kan worden bepaald wat het bloedalcoholgehalte is geweest ten tijde van het verkeersongeval.
Het NFI heeft voor de beantwoording van deze vraag een standaard benadering gehanteerd,
namelijk het terugrekenen van gemeten concentraties. Dat er sprake is van aannames kan worden verklaard doordat de tijdsduur waarin alcohol na het drinken van een alcoholhoudende drank in het bloed wordt opgenomen van meerdere factoren afhankelijk is, zoals de aard en hoeveelheid van de gebruikte drank en eventueel voedselgebruik kort vóór, tijdens of onmiddellijk na het laatste alcoholgebruik. Door de deskundige van het NFI is hierover opgemerkt dat voor de berekening aangenomen wordt dat de opname in het bloed voltooid was en - indien nog niet alle na het voorval ingenomen alcohol in het bloed was opgenomen - deze schatting in het voordeel van de verdachte is. Aldus heeft de deskundige zich voldoende rekenschap gegeven van de in zijn onderzoek gehanteerde aannames en acht de rechtbank het onderzoek betrouwbaar en bruikbaar. De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer.
De subsidiaire stelling van de raadsman miskent dat in het onderhavige geval overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 nu eenmaal niet ten laste is gelegd. Bij het beoordelen van verdachtes rijgedrag in het kader van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, zijn alcoholgebruik daaronder begrepen, is de rechtbank vrij in de selectie van de bewijsmiddelen en kan de rechtbank ook het hierboven genoemde rapport van de deskundige van het NFI tot het bewijs bezigen.
Ten slotte heeft de raadsman (voorwaardelijk) verzocht om het onderzoek ter terechtzitting aan te houden en de verdediging in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te verrichten naar aanleiding van de rapportage van Bosman van het NFI en de wijziging van de tenlastelegging. In de vorige alinea heeft de rechtbank overwogen dat en waarom zij van oordeel is dat het rapport van het NFI ten aanzien van het terugrekenen van het alcoholpromillage voor het bewijs kan worden gebezigd. Gesteld noch gebleken is dat die terugrekening niet juist zou zijn. De rechtbank ziet daarom geen reden om het onderzoek “aan te houden” dan wel te heropenen.
5.3
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks19 april 2013
te Melissant,in degemeente Goeree-Overflakkee
,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de
voor het openbaar verkeer openstaande weg
/wegen, de Plaatweg en
/ofop de
kruising gevormd door de Plaatweg en de Kraaijenissedijk, zich zodanig heeft
gedragen dat gevaar op die
weg/wegen
werd veroorzaakt, althanskon worden
veroorzaakt,
en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;,welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- terwijl hij met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn bloed
0,78althans0,53milligram per milliliter bloed bedroeg
en/of hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, en/of door het gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde in een toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of dat gevaar bestond dat hij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist,
ondanks voornoemde toestand
(als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994),
- met een
(minimale
)snelheid van ongeveer 120 km/uur,
in elk geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 80 km/uur)op die Plaatweg heeft gereden en met die zeer hoge snelheid bovengenoemde kruising is genaderd, en
/of
- ( daarbij) geen rekening heeft gehouden met mogelijk (ander) verkeer op of ter hoogte van die kruising, en
/of
- ( door die zeer hoge snelheid) niet in staat was de weg te overzien en niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen of af te remmen binnen de afstand waarover de weg vrij was, en
/of
- met een nog immer veel te hoge snelheid (vervolgens) op het kruisingsvlak in botsing of aanrijding is gekomen met een personenauto (Volkswagen Polo), die (inmiddels) de kruising was opgereden;
zulks terwijl in zijn, verdachtes, bloed sporen van cocaïne zijn aangetroffen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 5 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf en maatregel

De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft zich, voordat het ongeval plaatsvond, in zijn hoedanigheid van verkeersdeelnemer en bestuurder van een personenauto volstrekt onverantwoordelijk gedragen en door zijn gedrag gevaar geschapen. Hij heeft meerdere glazen alcoholhoudende drank genuttigd en is buiten de bebouwde kom met aanzienlijk te hoge snelheid op een onoverzichtelijke kruising afgereden. De omstandigheid dat de andere bestuurder hem op de kruising zelf voorrang had behoren te verlenen, doet aan de ernst van verdachtes eigen verkeersfouten niet af. De genoemde en bewezen verklaarde gedragingen zijn zeer gevaarzettend. Een veilig en vlot doorstromend wegverkeer is slechts mogelijk indien alle verkeersdeelnemers zich aan de regels houden en zij in dat opzicht op elkaar kunnen vertrouwen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf dient de rechtbank het ongeval buiten beschouwing te laten
in die zindat het ongeval zelf niet aan verdachte kan worden toegerekend. Het gaat bij een veroordeling ter zake van gevaarzetting in het verkeer met name om de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfouten. In deze zaak bestonden die verkeersfouten er zoals gezegd uit dat verdachte onder invloed van alcohol minimaal 40 kilometer per uur te hard heeft gereden.
Hoewel de rechtbank het fatale ongeluk zelf verdachte niet kan toerekenen, stelt zij wel vast dat, gegeven dat verdachte – buiten zijn schuld – bij een verkeersongeval betrokken is geraakt, zijn gevaarzettend rijgedrag ertoe heeft bijgedragen dat
de gevolgen vanhet ongeval des te ernstiger zijn geweest. Dit aspect weegt de rechtbank wel mee in het bepalen van de strafmaat.
Nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring (een overtreding in tegenstelling tot een misdrijf) dan de officier van justitie, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 mei 2015, waaruit blijkt dat hij in het jaar voorafgaande aan het ten laste gelegde feit een strafbeschikking wegens rijden onder invloed heeft betaald. Verdachte was wat betreft een deel van zijn foute verkeersgedrag dus al een gewaarschuwd man.
De rechtbank houdt voorts rekening met de omstandigheid dat verdachte gedetineerd is geweest wegens de verdenkingen in deze zaak gedurende vijftien dagen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat het rijbewijs van verdachte is ingehouden in samenhang met een schorsingsvoorwaarde van de raadkamer van de rechtbank in de periode van 10 juli 2013 tot 11 december 2014.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
hechtenis voor de duur van 15 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering wordt gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
17 (zeventien) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
90 (negentig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. J. Leyenaar-Holleman en R. Terpstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.E.M
.Broeders, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
mr. Leyenaar-Holleman is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 19 april 2013 te Melissant, gemeente Goeree-Overflakkee, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te
dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg/wegen, de Plaatweg en/of op de kruising gevormd door de
Plaatweg en de Kraaijenissedijk, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, - terwijl hij met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn bloed
0,78, althans0,53 milligram per milliliter bloed bedroeg en/of hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, en/of door het gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde in een toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of dat gevaar bestond dat hij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist, ondanks voornoemde toestand (als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994),
- met een (minimale) snelheid van ongeveer 120 km/uur, in elk geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 80 km/uur) op die Plaatweg heeft gereden en met die zeer hoge snelheid bovengenoemde kruising is genaderd, en/of
- ( daarbij) geen rekening heeft gehouden met mogelijk (ander) verkeer op of ter hoogte van die kruising, en/of
- ( door die zeer hoge snelheid) niet in staat was de weg te overzien en niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen of af te remmen binnen de afstand waarover de weg vrij was, en/of - met een nog immer veel te hoge snelheid (vervolgens) op het kruisingsvlak in botsing of aanrijding is gekomen met een personenauto (Volkswagen Polo), die (inmiddels) de kruising was opgereden, als gevolg waarvan twee inzittenden van die Volkswagen Polo, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], uit het/hun voertuig zijn geslingerd waardoor zij werden
gedood, zulks terwijl
-het feit (mede) werd veroorzaakt doordat hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of doordat hij, verdachte, een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden,en -in zijn, verdachtes, bloed sporen van cocaïne zijn aangetroffen;
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 april 2013 te Melissant, gemeente Goeree-Overflakkee,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de
voor het openbaar verkeer openstaande weg/wegen, de Plaatweg en/of op de
kruising gevormd door de Plaatweg en de Kraaijenissedijk, zich zodanig heeft
gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden
veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- terwijl hij met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn bloed
0,78 althans0,53 milligram per milliliter bloed bedroeg en/of hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, en/of door het gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde in een toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of dat gevaar bestond dat hij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist, ondanks voornoemde toestand (als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994),
- met een (minimale) snelheid van ongeveer 120 km/uur, in elk geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 80 km/uur) op die Plaatweg heeft gereden en met die zeer hoge snelheid bovengenoemde kruising is genaderd, en/of
- ( daarbij) geen rekening heeft gehouden met mogelijk (ander) verkeer op of ter hoogte van die kruising, en/of
- ( door die zeer hoge snelheid) niet in staat was de weg te overzien en niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen of af te remmen binnen de afstand waarover de weg vrij was, en/of
- met een nog immer veel te hoge snelheid (vervolgens) op het kruisingsvlak in botsing of aanrijding is gekomen met een personenauto (Volkswagen Polo), die (inmiddels) de kruising was opgereden; zulks terwijl in zijn, verdachtes, bloed sporen van cocaïne zijn aangetroffen;