ECLI:NL:RBROT:2015:5034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
C/10/470550 / HA ZA 15-191
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout van advocaat in civiele procedure

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft eiseres, een besloten vennootschap, gedaagde, een advocaat, aangeklaagd wegens beroepsfouten die hij zou hebben gemaakt in een eerdere procedure. De eiseres had gedaagde ingeschakeld voor juridische bijstand in een geschil met haar voormalig bestuurder, de heer [persoon3], die loon vorderde. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde verschillende adviezen heeft gegeven, waaronder het toestaan van een opzegtermijn van twee maanden aan de heer [persoon3]. Eiseres stelde dat dit onzorgvuldig was en dat gedaagde niet adequaat had gehandeld door geen bevoegdheidsincident op te werpen en geen reconventionele vordering in te stellen. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, o.a. omdat gedaagde niet onzorgvuldig had gehandeld en zijn adviezen gebaseerd waren op relevante jurisprudentie. De rechtbank oordeelde dat de beroepsfouten die eiseres aanvoerde niet voldoende waren om gedaagde aansprakelijk te stellen voor de schade die eiseres had geleden. De rechtbank heeft eiseres in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 2.034,00. Dit vonnis is uitgesproken op 1 juli 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/470550 / HA ZA 15-191
Vonnis van 1 juli 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. A.H. Vermeulen,
tegen
[gedaagde],
kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.H. Vermeeren.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 april 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 juni 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is ontwerper van en groothandel in relatiegeschenken en overige consumentenartikelen. Bestuurders van [eiseres] waren tot eind mei 2013 mevrouw [persoon1] (hierna: [persoon1] ), haar broer de heer [persoon2] (hierna: [persoon2] ) en haar toenmalige echtgenoot de heer [persoon3] (hierna: de heer [persoon3] ). [persoon1] hield 50% van de aandelen, [persoon2] 25% en de heer [persoon3] ook 25%. [persoon1] en de heer [persoon3] zijn beiden jurist. De heer [persoon3] is in het verleden als advocaat werkzaam geweest.
2.2.
[gedaagde] is advocaat. Sinds 2000 is hij als advocaat en werknemer verbonden aan [bedrijf 1] , advocaten, belastingadviseurs en notarissen te 's-Gravenhage.
2.3.
In mei 2013 wensten [personen1/2] zich te laten adviseren over - en bijstaan bij - de beëindiging van de samenwerking met de heer [persoon3] . Daartoe werden zij door een jurist van [bedrijf 2] - de ondernemersorganisatie van fabrikanten, importeurs, agenten en groothandelaren van kleding, modeaccessoires, tapijt en (interieur)textiel - in contact gebracht met [gedaagde] .
2.4.
Op 8 mei 2013 heeft een eerste bespreking plaatsgevonden tussen [gedaagde] en [personen1/2] . Tijdens die bespreking heeft [persoon1] aan [gedaagde] medegedeeld dat zij er recent van op de hoogte was gekomen dat de heer [persoon3] kinderporno bekeek en verzamelde, misbruik maakte van hun kinderen, zijn taken als bestuurder van [eiseres] verzaakte en dat hij in de loop van de tijd voor zeer substantiële bedragen aan niet verantwoorde kasopnamen ten laste van [eiseres] had gedaan. [personen1/2] hebben [gedaagde] verzocht hen bij te staan bij het beëindigen van het bestuurderschap van de heer [persoon3] van [eiseres] en tevens van de arbeidsverhouding.
2.5.
Met een e-mail van 8 mei 2013 heeft [gedaagde] de door [eiseres] verleende opdracht als volgt bevestigd (productie 3 bij conclusie van antwoord):
'In vervolg op onze plezierige bespreking van hedenochtend treft u aangehecht aan een concept voor een aan de heer [persoon3] te richten oproepingsbrief voor de vergadering van aandeelhouders waarop hem ontslag zal worden verleend. Aangezien u voor wat betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de heer [persoon3] met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste 1 maand dient op te zeggen tegen de eerste van de maand, verdient het aanbeveling de aandeelhoudersvergadering nog deze maand mei te laten plaatsvinden. Nu de oproeping tenminste 15 dagen voor de datum van de aandeelhoudersvergadering dient plaats te vinden, verdient het dus aanbeveling de oproeping begin komende week te verzenden met een datum voor de aandeelhoudersvergadering eind mei.
Graag pleeg ik met u nader overleg over de datum voor de aandeelhoudersvergadering en de voorbereiding daarvan.
Zoals besproken zal ik deze zaak voor u behandelen tegen een gemiddeld uurtarief van € 250 exclusief 6% opslag voor kantoorkosten, BTW en eventuele onkosten. Op al de werkzaamheden van mijn kantoor zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden [bedrijf 1] , die u kunt vinden op ‘ [internetsite] ’. Indien gewenst zend ik u daar met plezier een kopie van toe.'
2.6.
In overeenstemming met door [gedaagde] verstrekte nadere adviezen is op vrijdag 31 mei 2013 een algemene vergadering van aandeelhouders van [eiseres] bijeengeroepen waarop de heer [persoon3] als statutair bestuurder van [eiseres] is ontslagen. Voorts is daarbij de arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd met een opzegtermijn van 2 maanden tegen 1 augustus 2013. Nadien is er geruime tijd geen contact geweest tussen [eiseres] en [gedaagde] .
2.7.
Op maandag 20 januari 2014 namen de [personen1/2] telefonisch contact op met (de secretaresse van) [gedaagde] . De heer [persoon3] had [eiseres] op 2 september 2013 gedagvaard. Hij vorderde salaris over de maanden april, mei en juni 2013, vermeerderd met de wettelijke verhoging, rente en (buitengerechtelijke) kosten. Dat geschil werd voor [eiseres] behandeld door een andere advocaat, maar [personen1/2] waren niet tevreden over die advocaat. Inmiddels stond de zaak op de rol van 28 januari 2014 van de kantonrechter te Rotterdam voor conclusie van antwoord. Verder uitstel was niet mogelijk.
2.8.
[eiseres] verzocht [gedaagde] om de behandeling van de zaak voor de kantonrechter te Rotterdam over te nemen van de op dat moment behandelend advocaat. [gedaagde] heeft de behandeling overgenomen en - noodzakelijkerwijs op zeer korte termijn - op 28 januari 2014 een conclusie van antwoord ingediend. Daarin heeft hij ter zake van de loonvordering een beroep op verrekening gedaan. De in de visie van [eiseres] met de loonvordering van de heer [persoon3] te verrekenen vorderingen betroffen een schadevordering van [eiseres] op de heer [persoon3] ter zake van frauduleuze onttrekkingen en een vordering uit rekening-courant.
2.9.
Op 4 maart 2014 vond een comparitie van partijen plaats. De heer [persoon3] heeft tijdens die comparitie gemotiveerd weersproken dat [eiseres] een met zijn loonvordering verrekenbare tegenvordering had. De kantonrechter heeft [eiseres] vervolgens in de gelegenheid gesteld om op 25 maart 2014 - zonder mogelijkheid van uitstel - een akte te nemen teneinde de gestelde privé-uitgaven van de heer [persoon3] nader te onderbouwen. Daarbij heeft de kantonrechter aangegeven dat voor zover er creditcardopnames waren gedaan, zij graag wilde zien waarvoor die opnames waren gedaan.
2.10.
Bij e-mail van 11 maart 2014 heeft [gedaagde] [persoon1] als volgt bericht:
'Aangehecht treft u aan het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter te Rotterdam van 4 maart jl., naar de inhoud waarvan ik u kortheidshalve verwijs.
Teneinde in staat te zijn op 25 maart a.s. de door de kantonrechter verzochte akte te nemen, ontvang ik graag uiterlijk op 20 maart a.s. de benodigde bewijsstukken van u.'
2.11.
Bij een e-mail van 17 maart 2014 heeft [gedaagde] [persoon1] als volgt bericht:
'Graag kom ik hierbij nog even terug op ons gesprek van hedenochtend.
In mei en juni 2013 heb ik [eiseres] bijgestaan bij het ontslag van uw echtgenoot de heer [persoon3] als statutair bestuurder en werknemer van [eiseres] Na afwikkeling daarvan heb ik niet meer van u vernomen tot circa 20 januari 2014. Op dat moment berichtte u mij dat [eiseres] door de heer [persoon3] was gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam met een vordering tot betaling van achterstallig salaris. In die procedure werd u op dat moment bijgestaan door mr. H.J.R. Reinders van Kortman advocaten. Omdat u ontevreden was over het functioneren van mr. Reinders hebt u mij verzocht de behandeling van die procedure van hem over te nemen. De zaak stond op dat moment, met een laatste uitstel, voor het nemen van antwoord op 28 januari 2014. Ik heb op dat moment gemeend vanwege mijn betrokkenheid bij het ontslag van de heer [persoon3] de behandeling van deze zaak van mr. Reinders over te moeten nemen. Ik zal deze procedure ook met plezier voor u afwikkelen.
Voor wat betreft uw verzoek hedenochtend om zonder vertraging beslag te leggen op (de heer [persoon3] zijn aandeel in) het door u bewoonde huis, heb ik u bericht dat het mij slechts zinvol lijkt dat te doen zodra er meer duidelijkheid is over de vordering van [eiseres] op de heer [persoon3] . Zoals besproken dient een beslag op korte termijn (14 dagen i.p.v. de besproken 8 dagen) te worden opgevolgd door het instellen van een procedure door middel van het uitbrengen van een dagvaarding. Onder het huidige procesrecht dient de dagvaarding naast de vordering alle gronden en bewijsmiddelen voor de vordering te bevatten. Het is dus van groot belang dat u op het moment van beslaglegging, dan wel in ieder geval kort daarna goed inzicht heeft in wat u van de heer [persoon3] wilt vorderen, op welke gronden en met welke bewijsmiddelen. Bij gebreke daarvan bestaat er een groot afbreukrisico, met alle daaraan verbonden kosten.
Het is om de voorgaande redenen dat ik u bericht heb eerst meer inzicht te willen hebben in de vordering van [eiseres] , alvorens ik tot verdere juridische stappen jegens de heer [persoon3] wil overgaan. Daarbij speelt ook een rol dat ik mij als advocaat op dit moment voornamelijk richt op het ondernemingsrecht. Hoewel de vordering van [eiseres] op de heer [persoon3] strikt genomen ondernemingsrechtelijk van aard is, wordt dit geschil in hoge mate gekleurd door uw echtscheiding en overige persoonlijke problemen met de heer [persoon3] . Dit geeft mij reden er aan te twijfelen of ik voor verdere stappen jegens de heer [persoon3] voor u de juiste advocaat ben. Zoals hedenochtend besproken, wil ik graag eerst meer inzicht in de vordering van [eiseres] op de heer [persoon3] alvorens daar een beslissing op te kunnen nemen.
Indien het voorgaande u aanleiding geeft om een andere advocaat in de arm te nemen voor de beslaglegging c.q. ander stappen jegens de heer [persoon3] dan staat u dit natuurlijk vrij.
Zoals verzocht treft u aangehecht aan een kopie van mijn factuur van 24 februari 2014.'
2.12.
Bij e-mail van 28 maart 2014 werd [gedaagde] benaderd door mevrouw mr. E.M. Kostense, advocaat van [persoon1] in haar geschil(len) met de heer [persoon3] . De inhoud van die e-mail luidt als volgt:
'In bovengenoemde zaak heb ik weer een bespreking gehad met mevrouw [persoon1] die zich ook weer tot u gewend zou hebben in verband met de onttrekkingen die haar echtgenoot de heer [persoon3] zou hebben gedaan aan de vennootschap van partijen [eiseres]
Cliënte zou inmiddels beschikken over een PWC-rapport en heeft ook al een onderzoek laten doen door [bedrijf 3] waaruit een aantal onttrekkingen door de heer [persoon3] zou blijken. U zou met deze zaak bekend zijn.
Ik heb besproken met cliënte dat het verstandig is dat de B.V. thans een vordering indient tegen de heer [persoon3] , en dat er conservatoir beslag wordt gelegd op de helft van het aandeel van de heer [persoon3] in de echtelijke woning aan de [adres] alsmede op de aandelen van de heer [persoon3] in [eiseres] B.V. De mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure is bepaald op 9 mei a.s. en de heer [persoon3] heeft een kort geding aangespannen dat is vastgesteld op 15 april a.s. Het zou plezierig zijn indien u volgende week namens de B.V. de vordering zou kunnen indienen en tevens beslag zou kunnen leggen voordat het kort geding plaatsvindt op 15 april.
Zou u deze taak op zich kunnen nemen?
De volgende stap zou dan moeten zijn dat de vennootschap zijn vordering op [persoon3] verkoopt aan cliënte zodat ik in de echtscheidingsprocedure kan trachten om de vordering van cliënte die zij heeft overgenomen van de B.V. te compenseren met de vordering van de heer [persoon3] uit hoofde van de waarde van de aandelen en zijn deel van de overwaarde van de echtelijke woning.
Tot nader overleg ben ik graag bereid. Mijn secretaresse zal een telefonische afspraak met u maken teneinde nader overleg te plegen.'
2.13.
Bij e-mail van 31 maart 2014 heeft [gedaagde] [persoon1] als volgt bericht:
'(…)
Afgelopen vrijdag ontving ik overigens onderstaande e-mail met bijlage van mr. Emma Kostense. Onder verwijzing naar mijn gesprek met u en mijn e-mail aan u van 17 maart jl. (zie aangehecht) noopt mij dit tot een beslissing of ik u betreffende de vordering op de heer [persoon3] verder kan en wil bijstaan. Helaas moet ik bekennen dat ik heb besloten na afronding van de lopende procedure bij de kantonrechter te Rotterdam terug te treden als uw advocaat.
Zoals ik u in mijn e-mail van 17 maart jl. reeds heb bericht acht ik mij door de verwevenheid van uw zakelijke geschillen met uw echtscheiding en overige persoonlijke problemen met de heer [persoon3] minder geschikt als uw advocaat. Daarenboven speelt dat, zoals ik mij recent bewust werd, mijn zoon en uw zoon op dezelfde school en voetbalclub zitten. Graag maak ik wat dat betreft ook in uw belang een strikte scheiding tussen mijn zakelijk en privé bestaan.
Het voorgaande laat onverlet dat ik natuurlijk zonder bezwaren de bij de kantonrechter lopende procedure zal afronden.
Indien u naar aanleiding van het voorgaande nog nadere vragen heeft dan kunt u te allen tijde contact met mij opnemen.'
2.14.
Op 25 maart 2014 had [gedaagde] inmiddels namens [eiseres] een akte overlegging producties bij de kantonrechter ingediend. Nadat de heer [persoon3] daarop heeft gereageerd, heeft de kantonrechter op 15 augustus 2014 vonnis gewezen.
2.15.
Bij e-mail van 18 augustus 2014 heeft [gedaagde] voornoemd vonnis aan [persoon1] doen toekomen en haar geadviseerd over een eventueel hoger beroep. De inhoud van die e-mail luidt als volgt:
'Aangehecht treft u aan het vonnis dat de kantonrechter te Rotterdam op 15 augustus jl. heeft gewezen. Tot mijn spijt moet ik u berichten dat de hoofdvordering van de heer [persoon3] tot betaling door Igor Design B.V. van een bedrag ad EUR 10.500 bruto is toegewezen. De vordering tot de wettelijke verhoging met 50% wegens te late betaling is afgewezen, wat ook geldt voor de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
In aanvulling op de toegewezen EUR 10,500 bruto is [eiseres] ook veroordeeld tot betaling aan de heer [persoon3] van proceskosten ten bedrage van (EUR 305,82 aan verschotten en EUR 450,00 aan salaris gemachtigde =) EUR 755,82.
Tegen de uitspraak van de kantonrechter kan binnen 3 maanden na 15 augustus jl., dus uiterlijk op 15 november a.s., hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof ‘s-Gravenhage door het uitbrengen van een appèl-dagvaarding aan de heer [persoon3] . Nu het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is schort het instellen van hoger beroep de verplichting tot betaling van het bedrag ad EUR 10.500 bruto en de proceskosten ad EUR 755,82 niet op. Deze dienen derhalve op verzoek van de heer [persoon3] aan hem te worden voldaan.
Gezien de motivering van het vonnis acht ik het instellen van hoger beroep voorshands niet zinvol, tenzij u duidelijk kunt bewijzen dat de heer [persoon3] onrechtmatig opnamen voor privédoeleinden heeft geplaagd ten laste van [eiseres] die zijn salaris te boven gaan. De tot op heden dienaangaande van u ontvangen stukken leveren dat bewijs onvoldoende, zodat enkel met aanvullende doorslagende stukken dit bewijs zal kunnen worden geleverd.'
2.16.
Bij e-mail van 17 september 2014 heeft [gedaagde] [persoon1] als volgt bericht:
'Naar aanleiding van de betekening van het vonnis d.d. 15 augustus jl. en het door de deurwaarder uitgebrachte betalingsbevel heb ik de afgelopen week tweemaal contact gehad met uw moeder.
Uw moeder heeft mij gevraagd of het nog mogelijk is hoger beroep in te stellen tegen het vonnis en of het instellen van hoger beroep de verplichting aan het betalingsbevel te voldoen opgeschort. Conform hetgeen ik u bij e-mail van 18 augustus jl. heb bericht (zie onderstaande e-mail correspondentie) kan binnen 3 maanden na 15 augustus jl., dus
uiterlijk op 15 november a.s., hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof
‘s-Gravenhage door het uitbrengen van een appèl-dagvaarding aan de heer [persoon3] . Nu het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is schort het instellen van hoger beroep echter de verplichting tot betaling van het bedrag ad EUR 10.500 bruto en de proceskosten ad EUR 755,82 niet op. Deze dienen derhalve op verzoek van de heer [persoon3] c.q. in vervolg op het betalingsbevel van de deurwaarder te worden voldaan.
Overigens is [eiseres] bij het vonnis veroordeeld tot betaling van in hoofdsom EUR 10.500 bruto. Nu het achterstallig salaris betreft dienen vóór uitbetaling loonbelasting en sociale premies op dit bedrag te worden ingehouden.
Zoals ik u reeds eerder heb bericht meen ik mij om mij moverende redenen verder als uw advocaat in deze zaak te moeten terugtrekken. In januari jl. heb ik de behandeling van deze zaak van mr. Reinders overgenomen uitsluitend omdat u in de lopende procedure geen verder uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord kon krijgen. Nu ik u vorig jaar heb bijgestaan bij het ontslag van de heer [persoon3] , voelde ik mij daar op dat moment toe gehouden. Ik blijf echter bij mijn besluit u in deze kwestie verder niet meer als advocaat bij te staan. Indien u hoger beroep wenst in te stellen adviseer ik u derhalve
ruim vóór 15 november a.s.een andere advocaat in de arm te nemen. Zoals ik heb toegezegd aan uw moeder zal ik alle vereiste assistentie verschaffen voor een goede overdracht van het dossier.'
2.17.
Bij een e-mail van 3 oktober 2014 heeft [persoon1] [gedaagde] als volgt bericht:
'Heb lang nagedacht over een bericht aan u omdat ik het niet begrijp.
U beroept zich op een school en op onze twee zoons.
Het zijn zoons die wij beiden niet zomaar op het [school] hebben gedaan.
Een school omdat we verwachtingen, de hoop voor hen koesteren dat ze maatschappelijk iets zullen gaan bereiken, c.q. iets zullen gaan betekenen.
Daarbij komt, vind ik persoonlijk, niet alleen ambitie maar ook een stuk ethiek en doorzettingsvermogen kijken.
Wij beiden willen toch als “geestelijk gezonde” ouders het allerbeste voor onze kinderen en straks weer voor ons nageslacht die ook de mogelijkheid moet hebben in alle vrijheid en onschuld op te kunnen groeien.
Zo’n zaak als deze drukt niet alleen mij maar ook anderen met de neus op de feiten dat dit helaas geen vanzelfsprekendheid is.
Dat we steeds onze ogen open moeten houden en hoe belangrijk het handhaven van wetten en streven naar rechtvaardigheid eigenlijk is.
Ik persoonlijk streef niet alleen naar recht voor mij en mijn gezin, maar zie het ook als mijn maatschappelijke plicht andere kinderen te behoeden voor dit onrecht.
Ik onttrek mij niet aan mijn verantwoordelijkheid in deze. En gelooft u mij het is me meer afgeraden dan aangeraden het pad te volgen wat ik nu vervolg.
Maar wat voor wereld laten we onze kinderen en kleinkinderen dan na.
U vindt misschien dat ik het overdrijf maar niets is minder waar er is zeer veel kracht en moed voor nodig en je kan het ook niet alleen.
Gelukkig zijn er met mij mensen die het hart op de goede plaats hebben en het niet af laten weten maar mij tot de eindstreep helpen.
U bent slechts zijdelings betrokken en telkenmale zegt u dat u het af wil laten weten.
Dit terwijl wij de zaak verloren hebben en u geen revanche ambieert en ook geen kantoorgenoot de zaak overdraagt.
Het kost me geld wat ik op dit moment niet kan missen omdat ik meerdere rechtzaken tegelijk voer en wat ik nu moet betalen aan een man vergelijkbaar met de heer “Dutroux”.
Ik vecht door met de hulp van God en mensen die bijzonder zijn.
Tot in de hoogste regionen (hoger kan niet) die mij helpen.
En hiermee zal ik mijn bijdrage aan mijn zoon en indirect ook aan uw zoon leveren.
Mijn leven zal verder gewijd zijn aan het bestrijden van onrecht.
We hebben net hier op kantoor het Tweede Kamer spel gemaakt en binnenkort heb ik daar afspraken om wetsvoorstellen te doen.
Het geld had ik liever daarvoor gebruikt dan het opnieuw moeten inwerken van een andere advoaat.
U weet er geen. Dat is goed dat los ik op.
Als u zo vriendelijk wilt zijn uw map bij de balie te leggen vandaag graag.
Dan zal ik deze ophalen.'
2.18.
[persoon1] heeft het dossier bij [bedrijf 1] opgehaald.
2.19.
[eiseres] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 augustus 2014 van de kantonrechter te Rotterdam.
2.20.
[eiseres] had het ingevolge dat vonnis aan de heer [persoon3] verschuldigde ad € 10.500 bruto en € 755,82 aan proceskosten op 1 juni 2015 (datum comparitie van partijen) nog niet betaald. De heer [persoon3] heeft na betekening van het vonnis tot 1 juni 2015 geen (verdere) executiemaatregelen tegen [eiseres] getroffen.
2.21.
Bij brief van 17 december 2014 van mr. A.H. Vermeulen heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk doen stellen ter zake van gestelde beroepsfouten. De inhoud van die brief luidt als volgt:
'Ten vervolge op onze eerdere correspondentie moet ik U helaas berichten dat de directie van mijn cliënte, [eiseres] , heeft besloten om U aansprakelijk te stellen voor de door U gemaakte beroepsfouten in de procedure die is geëindigd met het vonnis van de Rechtbank Rotterdam, Kamer voor Kantonzaken, d.d. 15 augustus 2014 onder zaaknummer 2462830 CV EXPL 13-51999. Ter toelichting diene het volgende.
1.
1.1
U hebt geen verklaring kunnen geven voor het feit dat U in die procedure niet een bevoegdheidsincident hebt geopend, terwijl U wist dat de Kantonrechter niet bevoegd was van de ingestelde loonvordering kennis te nemen omdat de Heer [persoon3] tot zijn ontslag in de AVA op 31 mei 2013 statutair directeur was van de vennootschap.
1.2
U hebt evenmin een verklaring kunnen geven voor het feit dat U in de conclusie van antwoord niet het verweer hebt gevoerd dat anders dan in de dagvaarding was gesteld, de arbeidsovereenkomst tussen de vennootschap en de Heer [persoon3] niet heeft voortgeduurd tot 1 augustus 2013 maar is geëindigd door het in de AVA gegeven ontslag op 31 mei 2013.
1.3
U hebt evenmin een verklaring kunnen geven voor het feit dat U niet in een reconventionele vordering hebt ingesteld (na verwijzing) voor de ongeautoriseerde onttrekkingen van de Heer [persoon3] zoals genoemd in de brief van 11 juli 2014 van PWC.
1.4
Tenslotte hebt U geen verklaring gegeven voor het feit dat U cliënte niet hebt geadviseerd om tijdig tegen het vonnis van 15 augustus 2014 hoger beroep in te stellen, al was het maar door middel van een appeldagvaarding zonder grieven tegen een datum op een termijn van zes maanden.
2. In het licht van de hiervoor genoemde feiten (die opsomming is bepaald nog niet volledig) kan de conclusie geen andere zijn dan dat U de zaak niet hebt behandeld zoals van een “redelijk bekwame, redelijk handelende advocaat mocht worden verwacht”. Namens cliënte stel ik U daarom hierbij aansprakelijk voor de schade die door cliënte is geleden ten gevolge van Uw beroepsfouten.
3. De schade bestaat in ieder geval uit de navolgende componenten:
( i) de bedragen en kosten waarin [eiseres] blijkens het dictum van het vorengenoemde vonnis is veroordeeld om aan de Heer [persoon3] te betalen, te vermeerderen met de executiekosten.
(ii) De door U gedeclareerde en door cliënte betaalde bedragen ad € 12.638,66 in totaal. Afgezien van het feit dat er sprake is van excessief declareren - ik laat dit aspect vooralsnog rusten onder voorbehoud van rechten van cliënte - hebt U in de gegeven situatie de verplichting om het gehele door U ontvangen bedrag te restitueren, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van heden.
(iii) De kosten van de door mij in deze aangelegenheid tot dusverre verleende en nog te verlenen rechtsbijstand krachtens artikel 7:96 BW.
4. Omdat nakoming van de overeenkomst van opdracht tussen cliënte en U niet meer mogelijk is is het verzuim ingetreden en is een aparte ingebrekestelling niet meer noodzakelijk. Voor het onverhoopte geval, dat daarover anders zou worden geoordeeld stel ik U volledigheidshalve hierbij ook nog in gebreke.
Ik verzoek U met de kracht van sommatie om mij uiterlijk op 22 dezer te berichten of U aansprakelijkheid erkent en of U bereid bent de gestelde schade te vergoeden.'

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
'1. Te verklaren voor recht dat gedaagde jegens eiseres toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verbintenis om adequate rechtsbijstand te verlenen.
2. Gedaagde te veroordelen tot betaling van een bedrag ad (in hoofdsom) € 11.255,82, te vermeerderen de wettelijke handelsrente vanaf 29 augustus 2014 tot de dag der algehele betaling;
3. Gedaagde te veroordelen tot terugbetaling van de door hem verzonden en door eiseres betaalde declaraties zoals bedoeld in positum 3 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, vanaf de dag der betaling van de respectieve declaraties;
4. Gedaagde te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 3.166.42 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na uitspraak van het te dezer zake te wijzen vonnis;
5. Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na uitspraak van het te dezer zake te wijzen vonnis;
6. Gedaagde te veroordelen in de (forfaitaire) nakosten ad € 131,00 zonder betekening of € 199,00 met betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na uitspraak van het te dezer zake te wijzen vonnis.'
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] grondt haar vorderingen op de stelling dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verbintenis om adequate rechtsbijstand te verlenen. [eiseres] stelt dat [gedaagde] de volgende beroepsfouten heeft gemaakt:
i. i) [gedaagde] heeft [eiseres] geadviseerd [persoon3] een opzegtermijn te gunnen van twee maanden, als gevolg waarvan zij over die maanden, te weten juni en juli 2013, loon zou zijn verschuldigd aan [persoon3] ;
(ii) [gedaagde] heeft in de procedure niet betwist dat [persoon3] recht had op loon over de betreffende maanden, terwijl de AVA op 31 mei 2013 slechts heeft gestemd over het ontslag per direct van [persoon3] als bestuurder en werknemer, maar niet heeft gestemd over de opzegtermijn, zodat [persoon3] zodoende geen recht had op loon over de maanden juni en juli 2013;
(iii) [gedaagde] heeft in de procedure geen bevoegdheidsincident opgeworpen;
(iv) [gedaagde] heeft in de procedure niet het verweer gevoerd dat [eiseres] zich op haar opschortingsrecht beriep;
( v) [gedaagde] heeft in de procedure geen reconventionele vordering ingesteld, en;
(vi) in dat kader [eiseres] niet geadviseerd een forensisch accountantsonderzoek te laten verrichten;
(vii) [gedaagde] heeft [eiseres] niet geadviseerd ter bewaring van recht hoger beroep in te stellen;
(viii) [gedaagde] heeft zijn declaraties niet ingediend bij DAS Rechtsbijstand.
4.2.
De rechtbank zal de vorderingen afwijzen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.3.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de gestelde beroepsfouten is dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
4.4.
Ad i. Het advies van [gedaagde] aan [eiseres] om [persoon3] voor wat betreft de beëindiging van de arbeidsrechtelijke relatie een opzegtermijn te gunnen van twee maanden was niet onzorgvuldig. [gedaagde] heeft het door hem gegeven advies gebaseerd op relevante jurisprudentie en rechtsliteratuur. Daarbij is voorts het volgende van belang. Er was sprake van een in acht te nemen opzegtermijn van slechts twee maanden. Het salaris was beperkt tot € 3.500,00 bruto per maand. [gedaagde] heeft in zijn overwegingen betrokken dat indien geen opzegtermijn in acht zou worden genomen, dat van de zijde van de heer [persoon3] vrijwel zeker een kennelijk onredelijk ontslagprocedure zou hebben uitgelokt, zulks met de daaraan voor [eiseres] verbonden (aanzienlijke) kosten en risico's. Daarbij heeft [gedaagde] tevens in aanmerking genomen dat het wenselijk was het ontslag van de heer [persoon3] als bestuurder van [eiseres] op zeer korte termijn te effectueren, terwijl de door [eiseres] aan het adres van de heer [persoon3] geuite verwijten en beschuldigingen op dat moment nog onvoldoende konden worden onderbouwd.
4.5.
Ad ii. Dat [gedaagde] in de procedure voor de kantonrechter niet heeft betwist dat de heer [persoon3] recht had op loon over de betreffende maanden was evenmin onzorgvuldig. In de algemene vergadering van aandeelhouders waarin in het bijzijn van de heer [persoon3] , een adviseur van de heer [persoon3] , [personen1/2] en [gedaagde] werd besloten over het ontslag van de heer [persoon3] , is ook medegedeeld dat de arbeidsverhouding werd beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. Een en ander conform het advies van [gedaagde] . Niet valt in te zien hoe [gedaagde] vervolgens in de procedure voor de kantonrechter had kunnen betwisten dat de heer [persoon3] in beginsel (afgezien van een eventueel recht op opschorting en/of verrekening) recht had op loon over die in acht genomen opzegtermijn.
4.6.
Ad iii. In de loonvorderingsprocedure heeft [gedaagde] terecht geen bevoegdheidsincident opgeworpen. Artikel 2:241 BW bepaalt - voor zover hier relevant - dat de rechtbank kennis neemt van alle rechtsvorderingen betreffende de vennootschap en de bestuurder waarvan het bedrag onbepaald is of € 25.000 te boven gaat. De loonvordering betrof een bepaald bedrag (€ 10.500 bruto) en ging de € 25.000 niet te boven. De zaak diende derhalve te worden behandeld en beslist door de kantonrechter. Het opwerpen van een bevoegdheidsincident zou [eiseres] slechts een (extra) kostenveroordeling in haar nadeel hebben opgeleverd.
4.7.
Ad iv. De rechtbank is wel met [eiseres] van mening dat een in alle opzichten juiste behandeling van de procedure voor de kantonrechter zou hebben meegebracht dat [gedaagde] zich in die procedure - ook - op een opschortingsrecht had beroepen. [gedaagde] heeft zich weliswaar op verrekening beroepen, maar het lag in de rede om daarnaast tevens een beroep te doen op een recht van opschorting. Immers, de rechter kan een beroep op opschorting reeds honoreren op basis van een voorshands oordeel over de (omvang van de) tegenvordering, terwijl een beroep op verrekening (reeds) kan worden gepasseerd indien de tegenvordering niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (artikel 6:136 BW). Voor zover dit 'verzuim' in de gegeven omstandigheden al van voldoende ernst is om als een 'beroepsfout' te kwalificeren, leidt dat niet tot een verplichting voor [gedaagde] om schade te vergoeden. Onaannemelijk is dat de uitkomst van de procedure voor de kantonrechter anders zou zijn geweest indien [gedaagde] naast het beroep op verrekening ook een beroep op opschorting zou hebben gedaan. In de procedure voor de kantonrechter heeft de heer [persoon3] gemotiveerd weersproken dat [eiseres] een tegenvordering had. Hetgeen [eiseres] vervolgens bij akte van 25 maart 2014 aan bewijsstukken kon overleggen ter onderbouwing van de stelling dat zij een vordering op de heer [persoon3] had, was onvoldoende voor een geslaagd beroep op verrekening en zou - tegenover de harde loonvordering - waarschijnlijk evenmin voldoende zijn geweest voor een geslaagd beroep op opschorting. Opmerking verdient dat [eiseres] er, nadat de kantonrechter vonnis had gewezen, voor had kunnen kiezen om hoger beroep in te stellen. In het kader van dat hoger beroep had [eiseres] het beroep op verrekening (en eventueel opschorting) in alle rust alsnog nader kunnen motiveren en documenteren. [eiseres] heeft er om haar moverende reden echter van afgezien om hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in te stellen. [eiseres] voert weliswaar aan dat [gedaagde] haar negatief adviseerde over dat hoger beroep, maar die stelling is niet juist. [gedaagde] heeft geadviseerd dat het in zijn visie niet zinvol was om hoger beroep in te stellen,
tenzij[eiseres] in hoger beroep wel duidelijk zou kunnen bewijzen dat de heer [persoon3] onrechtmatig opnamen voor privédoeleinden ten laste van [eiseres] had gedaan welke opnamen zijn salaris te boven gingen. Het advies van [gedaagde] kwam er derhalve op neer dat het instellen van hoger beroep zinvol zou kunnen zijn als [eiseres] het relevante bewijs in hoger beroep wel zou kunnen leveren. [gedaagde] heeft zich voorts - na aankondiging vooraf - op een zodanig moment teruggetrokken als advocaat van [eiseres] dat [eiseres] nog voldoende gelegenheid had om de zaak aan een andere advocaat voor te leggen en zich eventueel op basis van nadere advisering op haar proceskansen in hoger beroep te bezinnen. [eiseres] heeft er echter voor gekozen om geen hoger beroep in te stellen.
4.8.
Ad v. Dat [gedaagde] in de procedure bij de kantonrechter geen reconventionele vordering heeft ingesteld, levert geen beroepsfout op. Partijen zijn het erover eens dat de eventuele reconventionele vordering niet door de kantonrechter, maar door de rechtbank zou dienen te worden behandeld. De mogelijkheid om de vordering in conventie door de kantonrechter te doen verwijzen naar de rechtbank deed zich, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen, niet voor. Daar komt bij dat het betrachten van terughoudendheid met het instellen van vorderingen zolang die vorderingen nog niet deugdelijk kunnen worden onderbouwd niet onzorgvuldig is. De partij die procedures aanhangig maakt en vorderingen instelt voordat zij betreffende vorderingen deugdelijk kan onderbouwen met bewijsstukken, loopt immers groot risico dat die vorderingen zullen worden afgewezen en dat zij in de kosten van de betreffende procedure zal worden veroordeeld. Het ligt op de weg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat om zijn cliënte daarvoor te waarschuwen.
4.9.
Ad vi. Indien [gedaagde] [eiseres] niet direct heeft geadviseerd een forensisch accountantsonderzoek te laten verrichten - partijen verschillen daarover van mening - levert dat evenmin een beroepsfout op. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde] aan [eiseres] duidelijk heeft gemaakt dat de in het kader van het beroep op verrekening gepretendeerde tegenvordering adequaat zou dienen te worden onderbouwd. Het was op voorhand echter nog zeer wel denkbaar dat een voldoende onderbouwing in het kader van het beroep op verrekening ook kon worden gerealiseerd zonder (direct) een forensisch accountantsonderzoek te laten plaatsvinden. Gelet op het relatief beperkte financiële belang van de vordering in conventie (bruto loonvordering van € 10.500) en de hoge kosten die gepaard plegen te gaan met grondig forensisch accountantsonderzoek, lag het niet in de rede dat [gedaagde] [eiseres] zou adviseren om nog vóór 25 maart 2014 een (spoed)rapport door een forensisch accountant te laten uitbrengen. Dat dit later aan de orde zou kunnen komen indien het wenselijk/noodzakelijk zou worden geacht in het kader van de voorbereiding van eventueel door [eiseres] tegen de heer [persoon3] bij de rechtbank aanhangig te maken vorderingen, doet daar niet aan af. Hierbij is overigens nog van belang dat het er niet zozeer om ging aannemelijk te maken dat over een reeks van jaren in het verleden substantiële privé-opnamen ten laste van [eiseres] waren gedaan (waarover een accountant eenvoudig zou kunnen rapporteren), maar in het bijzonder dat dergelijke opnamen (heimelijk, zonder dat zijn echtgenote tevens medebestuurder daarvan wist) door de heer [persoon3] en (louter) ten behoeve van de heer [persoon3] waren gedaan (hetgeen voor een accountant in een geval als het onderhavige - mede gelet op de persoonlijke verhoudingen tussen de directeuren en de al jarenlang slordige administratieve werkwijze binnen [eiseres] - veel lastiger is vast te stellen).
4.10.
Ad vii. Dat [gedaagde] [eiseres] niet heeft geadviseerd om ter bewaring van recht hoger beroep in te stellen, is niet onzorgvuldig. [gedaagde] heeft tijdig duidelijk gemaakt dat hij na vonniswijzing door de kantonrechter niet langer als advocaat voor [eiseres] wenste op te treden. Dat stond hem vrij. Voorts heeft hij [eiseres] naar behoren geadviseerd over de mogelijkheid van hoger beroep en de termijn waarbinnen dat hoger beroep zou dienen te worden ingesteld. Gelet op de visie van [gedaagde] op de proceskansen in hoger beroep, lag het niet in de rede dat hij zou adviseren om 'ter bewaring van recht hoger beroep in te stellen'. De termijn die op het moment dat [gedaagde] zich terugtrok als advocaat van [eiseres] resteerde voor het instellen van hoger beroep was van zodanige lengte dat [eiseres] voldoende gelegenheid had om zich ruim voor het verstrijken van de termijn desgewenst door een andere advocaat nader te laten adviseren over een eventueel hoger beroep. Zo nodig had die andere advocaat dan eerst 'ter bewaring van recht' hoger beroep kunnen instellen.
4.11.
Ad viii. Dat [gedaagde] zijn declaraties niet heeft ingediend bij DAS Rechtsbijstand, levert evenmin een beroepsfout op. Niet in geschil is dat [gedaagde] niet bekend was met het bestaan van een (ter zake van het betreffende geschil dekking biedende) rechtsbijstandsverzekering van [eiseres] bij DAS Rechtsbijstand. Gelet op het feit dat [personen1/2] ervaren ondernemers zijn en [persoon1] bovendien jurist is, hoefde [gedaagde] er niet op bedacht te zijn dat [personen1/2] hem er niet spontaan over zouden informeren dat [eiseres] een beroep kon doen op een rechtsbijstandsverzekering. Voor zover er in beginsel dekking was onder de gestelde rechtsbijstandsverzekering is bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van door [gedaagde] verleende rechtsbijstand niet alsnog kunnen worden verhaald op DAS Rechtsbijstand.
4.12.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, hoeft niet te worden behandeld het verweer van [gedaagde] dat de overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen [eiseres] als opdrachtgever en (niet [gedaagde] , maar) [bedrijf 1] als opdrachtnemer en dat het bepaalde in artikel 7:404 en 7:407 lid 2 BW is uitgesloten (artikelen 1 en 5.2 van de van toepassing verklaarde Algemene Voorwaarden van [bedrijf 1] ; zie hiervoor onder 2.5; zie productie 28 bij conclusie van antwoord). Evenmin hoeven de overige gevoerde verweren te worden behandeld.
4.13.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 876,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.034,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.034,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2015.
[1729/
1885]