1.2.Aan dit besluit ligt ten grondslag dat bij inspectie bleek dat het zegel van de container waarin de partij rundvlees zich bevond, was gemanipuleerd.
2. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het bestreden besluit is gebaseerd op het bepaalde in artikel 4, vierde lid, aanhef en onder a sub i, van Richtlijn 97/78/EG van de Raad, in samenhang met artikel 2 van de Warenwetregeling Veterinaire controles (derde landen), waarbij ervan moet worden uitgegaan dat bij verbreking van een aangebracht zegel niet langer sprake is van overeenstemming tussen het zegel en (het nummer van) het begeleidende veterinaire certificaat. Daarnaast stelt verweerder dat zelfstandige betekenis toekomt aan plaatsing van het zegel op de container door de certificerend ambtenaar in de VS, omdat waarde toekomt aan diens inschatting van het risico van het product voor de volksgezondheid.
3. Verzoekers stellen - kort weergegeven - dat er geen wettelijke grondslag is voor het besluit en dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd om een overeenstemmingscontrole en een materiële controle uit te voeren.
4. Op grond van artikel 4, vierde lid, aanhef en onder a sub i, van de Richtlijn verricht de officiële dierenarts, met uitzondering van de in de artikelen 9 tot en met 15 bedoelde specifieke gevallen, een overeenstemmingscontrole van iedere partij om zich ervan te vergewissen dat de producten in overeenstemming zijn met de gegevens die zijn vermeld in de certificaten of documenten waarvan de partij vergezeld gaat. Enkele uitzonderingen daargelaten omvat deze controle: “wanneer de producten van dierlijke oorsprong in containers aankomen, controle of de verzegeling die de officiële dierenarts (of de bevoegde autoriteit) heeft aangebracht, indien de communautaire wetgeving zulks voorschrijft, intact is en of de daarop vermelde gegevens overeenstemmen met de gegevens op het begeleidend document of certificaat.”
5. Van het bestaan van een in deze bepaling bedoeld communautair voorschrift is niet gebleken. Verweerder kan zijn bevoegdheid tot weigering van de invoer dus niet baseren op artikel 4, vierde lid, aanhef en onder a sub i, van de Richtlijn. Ook is niet gebleken dat de VS en de Europese Unie een overeenkomst hebben gesloten die voorziet in - kortweg - een verzegelingsvereiste. Dat aan verzegeling door de certificerend ambtenaar in de VS waarde kan toekomen kan aan verweerder worden toegegeven, maar dit brengt nog niet met zich dat bij manipulatie van het zegel invoer dus geweigerd moet worden en iedere controle achterwege mag blijven.
6. Ter zitting is gebleken dat in het kader van de terugzending van de partij door verweerder een controle heeft plaatsgevonden die gelijkgesteld kan worden met een materiële controle bij invoer als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn. De bij de controle betrokken officiële dierenarts, dr. G. Reinholtz, heeft verklaard dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de producten in de partij niet voldoen aan de eisen van communautaire wetgeving en niet geschikt zouden zijn om te worden gebruikt voor de in het begeleidend certificaat aangegeven doeleinden.
Nu een wettelijke grond voor verweerders bevoegdheid om de invoer te weigeren ontbreekt, waardoor het bestreden besluit in strijd komt met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en artikel 2 van de Warenwetregeling Veterinaire controles (derde landen), terwijl er geen gerede aanleiding meer is voor twijfel aan de juistheid, inhoud en veiligheid van de partij, is er aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder dient aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht en de proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.C. de Wit-Mulder, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: