Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 27 februari 2015, met 38 producties;
- de incidentele conclusie inhoudende een exceptie van onbevoegdheid, met producties 1a-1e;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
2.Het geschil in de hoofdzaak en in het incident
- in de periode oktober-november 2014 heeft [eiseres] een aantal bunkerleveranties uitgevoerd op in de Rotterdamse haven gelegen schepen die eigendom zijn van [gedaagden] , althans eigendom van hen waren ten tijde van deze bunkerleveranties;
- er is voor deze bunkerleveranties niet betaald;
- de aankooporders voor deze bunkerleveranties zijn afkomstig van O.W. Bunker (Netherlands) B.V. (hierna: OW Bunker), dat inmiddels failliet is verklaard;
- voor haar vordering uit genoemde bunkerleveranties zoekt [eiseres] thans verhaal op [gedaagden] ;
- [gedaagde1] ,
- om de navolgende redenen is [eiseres] op grond van buitencontractuele rechtsverhoudingen gerechtigd verhaal te zoeken op [gedaagden] :
- de vorderingen van [eiseres] kwalificeren als bedrijfsvorderingen in de zin van artikel 8:217 BW en [eiseres] heeft dus op basis van dat artikel een verhaalsrecht op de beleverde schepen en daarmee een vordering op de rederijen;
- [eiseres] heeft jegens ieder van de vier rederijen een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW; de rederijen zijn immers verrijkt met de bunkers van [eiseres] , waarvoor zij niet hebben betaald; voor deze verrijking bestaat geen grond; voor zover Engels recht van toepassing is, gaat het hierbij om een vordering op grond van
, ongeacht hun woonplaats,” maar dit artikel is verder identiek.
disclaimersdie zouden kunnen afdoen aan het door haar verkrijgen van een
maritime lienc.q. verhaalsrecht op het schip ter zake van de levering. Dat de BDN op zichzelf een dergelijk recht doet ontstaan blijkt overigens niet uit de bewoordingen ervan en is ook niet voldoende gemotiveerd gesteld of onderbouwd.
operatorof
managervan de [vloot] , in het kader van minnelijk overleg heeft verzocht om op haar naam gestelde facturen en deze zonder protest heeft behouden. [gedaagden] heeft dit betwist. Ook indien echter deze stelling van [eiseres] juist zou blijken, is dit niet voldoende om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat [gedaagde1] daarmee vrijwillig een (betalings)verplichting op zich heeft genomen. Dit standpunt faalt dus eveneens.
unjust enrichmentof
conversion- zoals door [eiseres] naar voren gebracht.
maritime lienheeft die tot gevolg heeft dat zij haar vorderingen kan verhalen op de rederijen althans dat zij gerechtigd is beslag te leggen op de betrokken schepen. Deze standpunten komen er beide op neer dat [eiseres] zich op de schepen van [gedaagden] mag verhalen voor de onbetaalde bunkervorderingen op OW Bunker voor zover deze het betreffende schip aangaan.
maritime liendie in een Angelsaksische aanleiding zou kunnen geven tot een actie gericht tegen het schip (een
actio in rem). Naar intern Nederlandsrechtelijke maatstaven kan de vraag worden gesteld of dit een (obligatoire) verbintenis van de scheepseigenaar oplevert. Bij de uitlegging van de autonome begrippen van het EVEX 2007 behoren echter de bijzondere kenmerken van het in de betrokken verdragsluitende Staten geldende recht - waaronder het onderscheid tussen
actiones in personamen
actiones in rem- niet in aanmerking te worden genomen (Vgl. het HvJ EG 6 december 1994, ECLI:NL:XX:1994:AD2263, r.o. 47, Tatry). Om die reden ziet de rechtbank geen grond om een vordering strekkend tot het nemen van verhaal op een zeeschip voor een vordering op een ander dan de eigenaar van dat zeeschip buiten de reikwijdte van artikel 5 sub 3 EVEX 2007 te achten. Het gaat immers om vorderingen die zijn gericht op het nemen van verhaal op vermogensbestanddelen van [gedaagden] In zoverre is zij dus met haar activa aansprakelijk voor de vordering van [eiseres] , terwijl deze aansprakelijkheid niet voortkomt uit een vrijwillig door [gedaagden] jegens [eiseres] aangegane verbintenis.
4.De beslissing
19 augustus 2015voor conclusie van antwoord.
901/1885