Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagden sub 1] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
1.Het verdere verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 28 februari 2014 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de akte opgave getuigen van [gedaagden sub 1] van 27 maart 2014, met producties;
- de processen-verbaal van de op 16 juni 2014 en 24 februari 2015 gehouden getuigenverhoren;
- de bij brief van 17 maart 2015 door Woonstad overgelegde productie 9;
- de conclusie na getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagden sub 1];
- rolbeslissing van 29 mei 2015;
- de (antwoord)conclusie na enquête en contra-enquête aan de zijde van Woonstad.
2.De verdere beoordeling
in het geschil tussen Woonstad en [gedaagden sub 1].
Ten slotte is van belang dat alle getuigen aan deze zijde hebben verklaard dat [gedaagden sub 1]. wanneer zij in Nederland zijn, verblijven in hun ‘eigen huis’, dat wil zeggen in de van Woonstad gehuurde woning.
Zo heeft getuige [C.] verklaard dat zij in de jaren 2009-2013 op dezelfde verdieping in hetzelfde portiek heeft gewoond alwaar [gedaagden sub 1]. de woning hebben gehuurd en dat zij in die periode nooit een oudere man en vrouw heeft gezien maar wel een Bulgaarse vrouw met blond haar tussen de 30 en 40 jaar. Zij heeft erkend destijds over de periode waarin zij daar woonde leugenachtig te hebben verklaard, namelijk dat zij daar slechts een half jaar heeft (in)gewoond (bij haar schoonzus), omdat zij bang was dat dit consequenties zou kunnen hebben voor haar schoonzus. [L.] heeft verklaard over het destijds, in februari 2013, door hem tezamen met een collega verricht huisbezoek naar aanleiding van een anonieme melding. Tijdens dat bezoek hebben zij niet [gedaagden sub 1]. aangetroffen maar wel een Bulgaarse vrouw. Uit nader onderzoek bij de buren (waaronder [C.]) is hen toen gebleken dat geen van de buren [gedaagden sub 1]. kende, ter zake waarvan de op schrift gestelde verklaringen eerder in het geding zijn gebracht. Voorts heeft hij verklaard dat hij naar aanleiding hiervan een brief heeft gestuurd aan [gedaagden sub 1]. en een gesprek met de dochter heeft gehad, in welk gesprek de dochter heeft gezegd dat zij als ze in Nederland zijn vrijwel de hele tijd bij familie verblijven. Uit een en ander heeft hij destijds de conclusie getrokken dat 1) de familie niet het hoofdverblijf had in de woning 2) zij veel in het buitenland verbleven en 3) wanneer zij in Nederland waren zij niet in de woning verbleven. Over de periode na 2013 hebben deze getuigen niet verklaard.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, houden [gedaagden sub 1]. structureel en gedurende het grootste deel van het jaar elders werkelijk verblijf, dit terwijl – naar eerder reeds is gebleken (zie tussenvonnis onder 4.3) – de woning alhier in het verleden, evenzeer in strijd met de huurovereenkomst, aan derden in gebruik is gegeven en thans leeg staat. Daarbij komt dat het hier gaat om een woning in de sociale sector, waar veel vraag naar is en waar schaarste bestaat. Woonbron heeft er als verhuurder in de sociale sector belang bij dat de woningen daadwerkelijk voor een substantieel deel van de tijd worden bewoond door de doelgroep en dat het gehuurde goed wordt beheerd. Zij dient daarbij zorg te dragen voor een eerlijk toedelingsbeleid. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de wettelijke huurbescherming niet in het leven is geroepen om het behoud van een woning in deze sector te garanderen voor iemand die zijn hoofdverblijf elders heeft, terwijl anderen een betaalbare woning moeten ontberen. De conclusie moet zijn dat het verplaatsen van het hoofdverblijf in de gegeven omstandigheden niet is aan te merken als een tekortkoming van weinig ernstige aard of geringe betekenis, zodat de tekortkoming de ontbinding en ontruiming rechtvaardigt. De kantonrechter zal de termijn voor ontbinding en ontruiming stellen op de laatste dag van de eerstvolgende maand, zijnde 31 augustus 2015.