ECLI:NL:RBROT:2015:5467

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
479801
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van hulpverlening en gezinsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 juli 2015 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, [de minderjarige 1], [de minderjarige 2], [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en de betrokkenheid van de moeder. De moeder werkt weliswaar samen met de hulpverlening, maar er zijn ernstige zorgen over schoolverzuim, gedragsproblemen en de algehele situatie van de kinderen. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er veelvuldig schoolverzuim is en dat de moeder, ondanks haar samenwerking met de hulpverlening, niet in staat is om de noodzakelijke structuur en duidelijkheid te bieden die de kinderen nodig hebben. De moeder heeft aangegeven dat zij zich niet kan verenigen met het verzoek tot ondertoezichtstelling, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de hulpverlening alleen kan voortduren binnen het kader van een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek enige tijd onderbroken om deskundigen te raadplegen over de gevolgen van afwijzing of aanhouding van het verzoek.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling uit te spreken, ondanks de constatering dat de moeder al enige tijd meewerkt met de hulpverlening. De ondertoezichtstelling is uitgesproken voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 20 juli 2015, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en benadrukt dat de huidige hulpverlening niet kan voortzetten zonder de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zittingsplaats: Rotterdam
zaakgegevens : C/10/479801 / JE RK 15-1961
datum uitspraak: 20 juli 2015

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Rotterdam.
betreffende
[Naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [roepnaam]
,
[Naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [roepnaam] ,
[Naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [roepnaam] ,
[Naam minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [roepnaam] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming,

hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,

[Naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een geheim adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 29 juni 2015, ingekomen bij de griffie op
1 juli 2015.
Op 20 juli 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , die apart zijn gehoord,
- de moeder,
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam] ,
- vertegenwoordigers van de GI, [naam] en [naam] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] wordt uitgeoefend door de moeder.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] wonen bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] verzocht voor de duur van twaalf maanden.

Het standpunt van verzoeker

De Raad heeft ter zitting zijn verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Bij de minderjarigen is er veel wisseling van verblijfplaatsen en scholen geweest, wat hun ontwikkeling niet ten goede is gekomen. Daarnaast is er bij alle kinderen sprake van schoolverzuim en te laat komen. De oudste twee kinderen worden ook vaak ziek gemeld. Zij hebben veel lichamelijke klachten waarvan de oorzaak onvoldoende duidelijk is. Beiden hebben contact met de afdeling Leerplicht en in dat verband ook een HALT-afdoening gekregen. Tenslotte hebben de kinderen elk ook eigen problematiek, waaronder gedragsproblemen. Door haar chronische ziekte is de moeder minder beschikbaar voor de minderjarigen. Het lukt haar niet de kinderen voldoende structuur en duidelijkheid te bieden. Moeder geeft weinig openheid van zaken over haar situatie en psychische problematiek. Zij wil niet dat de minderjarigen onder toezicht worden gesteld. Om de hulpverlening goed te laten verlopen, acht de Raad de ondertoezichtstelling noodzakelijk.
Aanhouding van de behandeling van het verzoek kan ertoe leiden dat de huidige hulpverleenster, [naam hulpverleenster] van de GI, van de zaak wordt gehaald.

Het standpunt van belanghebbenden

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij hetgeen de Raad naar voren heeft gebracht.
[naam hulpverleenster] , werkzaam bij de GI, is sinds de aanvang van het Raadsonderzoek in het drang-kader betrokken bij het gezin. De moeder en [naam hulpverleenster] hebben een goede werkrelatie. [naam hulpverleenster] heeft in overleg met de moeder diverse doelen gesteld waaraan gewerkt moet worden. Moeder komt de afspraken daarover na en werkt goed mee. Er moet voor worden gezorgd dat het goed blijft gaan en daarom is een ondertoezichtstelling gewenst, te meer omdat [naam hulpverleenster] dan haar werk in dit gezin kan voortzetten.
Wanneer het verzoek zou worden afgewezen of de behandeling van het verzoek zou worden aangehouden, is het aan het Jeugdbeschermingsplein om te beslissen of de hulp door [naam hulpverleenster] aangevangen kan worden voortgezet.
Door de moeder is kenbaar gemaakt dat zij zich niet met het verzoek kan verenigen. De moeder is twee jaar geleden ziek geweest en zij is nu helemaal genezen. De ziekte was de reden waarom moeder afspraken niet nakwam, maar zij heeft nu de kracht om mee te werken met de hulpverlening. Bovendien woont het gezin al drie jaar in dezelfde woning. Het gaat misschien niet perfect, maar zij doet wel haar best. De oudste twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , zijn vaak ziek geweest. [de minderjarige 1] is in elkaar geslagen, waardoor haar ontwikkeling achteruit was gegaan. [de minderjarige 1] gaat binnenkort naar een nieuwe school en zij zal niet meer verzuimen. [de minderjarige 2] heeft waarschijnlijk de ziekte van Crohn. [naam hulpverleenster] gaat met de moeder mee naar diverse afspraken, helpt de moeder en zij heeft ook contact met de kinderen. De relatie met haar is goed. De moeder wil nu rust voor haarzelf en haar kinderen. Daarnaast vindt de moeder een persoonlijkheidsonderzoek niet nodig. Indien [naam hulpverleenster] goed kan uitleggen waarom het wel nodig is, is moeder wel bereid mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er behoorlijke zorgen zijn om de ontwikkeling van de minderjarigen en de daarmee verbandhoudende situatie van de moeder. Er was sprake van veelvuldig schoolverzuim, onvoldoende betrokkenheid van de moeder bij de ontwikkeling van de kinderen en gebrek aan structuur en duidelijkheid. Het veelvuldig verhuizen en wisselen van scholen getuigen daarvan. Inmiddels is [naam hulpverleenster] , werkzaam bij de GI, in het drang-kader bij het gezin betrokken. Tussen de moeder en [naam hulpverleenster] en tussen [naam hulpverleenster] en de kinderen lijkt het “te klikken”. Dat is een positieve ontwikkeling omdat daardoor de bereidheid tot aanvaarding van hulpverlening behoorlijk is toegenomen. Er zijn plannen gemaakt die nu worden uitgevoerd, waaraan de moeder volop meewerkt. De moeder is nu zelfs bereid een persoonlijkheidsonderzoek te ondergaan als [naam hulpverleenster] kan uitleggen waarom dat nodig is. Omdat de moeder nu meewerkt, en dat kennelijk al enige tijd volhoudt, is het zeer de vraag of een ondertoezichtstelling van de kinderen nog wel een passende maatregel is. Artikel 1:255 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek, waarin is bepaald wanneer een ondertoezichtstelling kan worden uitgesproken, geeft immers aan dat alleen als een ouder de noodzakelijke zorg niet of onvoldoende accepteert, een gezinsvoogd kan worden aangesteld.
Gelet op deze vraag heeft de kinderrechter de behandeling van het verzoek ter zitting enige tijd onderbroken om zowel de vertegenwoordigers van de GI als de vertegenwoordigster van de Raad de gelegenheid te geven telefonisch contact op te nemen met deskundigen teneinde
na te vragen wat de consequenties zouden kunnen zijn van het afwijzen dan wel aanhouden van het voorliggende verzoek.
Na hervatting van de behandeling werd door de vertegenwoordigers aangegeven dat afwijzing van het verzoek, en ook het aanhouden van de behandeling daarvan, ertoe zal leiden dat de thans geboden hulp zal wegvallen en er alleen vrijwillige hulp door het wijkteam zou kunnen worden gegeven. Een team waar [naam hulpverleenster] geen deel van uitmaakt.
De kinderrechter is van oordeel dat de thans ingeslagen weg moet worden voortgezet. Na jaren van problemen en stagnatie lijkt er nu een ingang te zijn bij de moeder, in de persoon van [naam hulpverleenster] , waardoor de noodzakelijke hulpverlening van de grond komt. Kennelijk maken afspraken tussen overheden en GI’s het echter onmogelijk die hulp voort te zetten in het drang-kader. Onder die omstandigheden, daarbij de belangen van de kinderen voorop stellend, zal de ondertoezichtstelling worden uitgesproken, ondanks de constatering dat de moeder al enige tijd volop meewerkt met de hulpverlening.
De kinderrechter zal [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] onder toezicht van de William Schrikker Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 20 juli 2015 tot 20 juli 2016;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van B. Akpinar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2015.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.