ECLI:NL:RBROT:2015:5642

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
C/10/459983 / HA ZA 14-961
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid bij vennootschappen in betalingsonmacht en onrechtmatige preferente betalingen aan groepsvennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Antaser Afrique BVBA en Antaser BVBA als eisers en Beheer en [gedaagde2] als gedaagden. De rechtbank oordeelde over de bestuurdersaansprakelijkheid van Beheer en [gedaagde2] in het kader van onrechtmatige betalingen door de vennootschap Tima aan Beheer, terwijl Tima niet in staat was om haar schulden aan Antaser te voldoen. De rechtbank overwoog dat wanneer een vennootschap, die deel uitmaakt van een groep van vennootschappen, niet over voldoende middelen beschikt om haar schuldeisers te voldoen, het in beginsel onrechtmatig is om een groepsvennootschap voorrang te geven boven niet-groepsvennootschappen. In dit geval heeft Tima, die in financiële problemen verkeerde, onterecht een management fee van € 4.000,-- per maand aan Beheer betaald, terwijl zij Antaser onbetaald liet. De rechtbank concludeerde dat Beheer onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij hoofdelijk aansprakelijk is op grond van artikel 2:11 BW. De rechtbank heeft de vorderingen van Antaser toegewezen, inclusief schadevergoeding en proceskosten, en heeft Beheer en [gedaagde2] veroordeeld tot betaling van in totaal € 63.763,81 aan Antaser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/459983 / HA ZA 14-961
Vonnis van 22 juli 2015
in de zaak van
1. de vennootschap naar Belgisch recht
ANTASER AFRIQUE BVBA,
gevestigd te Antwerpen, België,
2. de vennootschap naar Belgisch recht
ANTASER BVBA,
gevestigd te Antwerpen, België,
eiseressen,
advocaat mr. M.C.G. van Essen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaage1] .,
gevestigd te Rotterdam,
2.
[gedaagde2],
wonende te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. F.L. van der Eerden.
Partijen zullen hierna Antaser Afrique, Antaser BVBA, Beheer en [gedaagde2] genoemd worden. Antaser Afrique en Antaser BVBA zullen gezamenlijk ook als Antaser worden aangeduid.
+

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 februari 2015
  • de brief van mr. Van Essen van 27 maart 2015, met nadere producties 15 tot en met 17
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2015, met de daaraan gehechte reactie daarop van mr. Van der Eerden d.d. 9 juni 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Antaser Afrique en Antaser BVBA zijn in Guinee (Conakry), Guinee-Bissau, Mali, de Centraal Afrikaanse Republiek, Niger, Nigeria en Senegal door de lokale autoriteiten aangesteld om wereldwijd (het betreffende land uitgezonderd) op te treden als hun (hoofd)vertegenwoordiger ten aanzien van de verstrekking van
cargo tracking notes(hierna: CTN's) aan kort gezegd- partijen die over zee goederen het betreffende land willen binnenbrengen.
2.2.
Voor elk van de genoemde landen hebben Antaser Afrique en Antaser BVBA een ‘
representation contract’ gesloten met Tima Shipmanagement and Chartering B.V. (hierna Tima), uit hoofde waarvan Tima het exclusieve recht had om in Nederland CTN’s voor gebruik in deze landen te verstrekken. Enig aandeelhouder en bestuurder van Tima is Beheer. Enig aandeelhouder en bestuurder van Beheer is [gedaagde2] . [gedaagde2] was feitelijk de enige persoon die voor Tima werkte. Tima dreef haar onderneming vanuit het woonhuis van [gedaagde2] .
2.3.
Tima heeft facturen van Antaser onbetaald gelaten. Op 24 januari 2013 heeft Antaser conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van Tima. Na beslaglegging heeft Antaser een vordering tegen Tima aanhangig gemaakt die is toegewezen in een eindvonnis van deze rechtbank van 18 december 2013 tot een bedrag van € 58.280,00 met rente en kosten, welk vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Het ten laste van Tima gelegde beslag heeft geleid tot inning door Antaser van € 3.020,58. Verder verhaal ten laste van Tima is niet mogelijk gebleken.
2.4.
In de procedure tussen Antaser en Tima heeft [gedaagde2] ter comparitie onder meer verklaard, samengevat, dat hij de betalingen die Tima van afnemers van CTN’s voor Nigeria, blijkend uit een bepaalde factuur, heeft ontvangen maar deze niet heeft apart gehouden om deze (verminderd met de Tima toekomende commissie) af te dragen aan Antaser maar heeft uitgegeven bij gebrek aan inkomsten.
2.5.
Antaser heeft ten laste van Beheer en [gedaagde2] conservatoir (derden)beslag doen leggen onder twee banken en op onroerende zaken.

3.Het geschil

3.1.
Antaser vordert na vermindering, vermeerdering en precisering van de eis ter comparitie - hoofdelijke veroordeling van Beheer en [gedaagde2] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van
aan Antaser Afrique en Antaser BVBA gezamenlijk:
I. € 55.259,42 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:120 lid 2 BW, over € 43.012,50 vanaf 30 november 2011, over € 7.311,50 vanaf 30 november 2012, over € 7.626,00 vanaf 30 december 2012, en over € 330,-- vanaf 30 januari 2013, een en ander tot de dag van volledige betaling,
II. € 2.742,68 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 6 februari 2013 tot de dag van volledige betaling, conform het vonnis van deze rechtbank van 18 december 2013 (zie 5.3 dagvaarding),
III. € 5.488,71 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na 18 december 2013 conform het vonnis van deze rechtbank van 18 december 2013 (zie 5.3 dagvaarding),
IV. € 273,-- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na 18 december 2013 conform het vonnis van deze rechtbank van 18 december 2013 (zie 5.4 dagvaarding),
V. [
ingetrokken, rb.],
VI. € 1.670,46 en € 894,-- en € 238,26, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (zie 5.5 dagvaarding),
VII. de proceskosten, met bepaling dat Beheer en [gedaagde2] het bedrag van de proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na vonnisdatum dienen te hebben voldaan, bij gebreke waarvan zij vanaf de vijftiende dag na vonnisdatum de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling verschuldigd worden,
VIII. de nakosten, groot € 131,-- dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, € 199,--,
aan Antaser Afrique BVBA:
IX. € 4.207,50 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:120 lid 2 BW vanaf dertig dagen na de desbetreffende factuurdatum (zie 5.4 dagvaarding),
aan Antaser BVBA:
X. € 3.029,-- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:120 lid 2 BW, vanaf dertig dagen na de desbetreffende factuurdatum (zie 5.4 dagvaarding),
en voorwaardelijk:
XI. Beheer en [gedaagde2] hoofdelijk te veroordelen tot het aan Antaser verstrekken van een afschrift - of subsidiair inzage te verschaffen in - de onder 7.8 dagvaarding genoemde bescheiden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,-- voor iedere dag of deel van een dag dat Beheer en [gedaagde2] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven, met een maximum van € 1.000.000,--.
3.2.
Beheer en [gedaagde2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Antaser tot vergoeding van de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter comparitie heeft Antaser haar eis verminderd, vermeerderd en deze gepreciseerd. Beheer en [gedaagde2] hebben aangegeven daartegen geen bezwaar te hebben, en de rechtbank ziet ook ambtshalve geen bezwaren. Bij de beoordeling zal daarom worden uitgegaan van de gewijzigde eis, zoals weergegeven onder 3.1 hierboven.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze rechtbank rechtsmacht en bevoegdheid heeft om over hun geschil te oordelen. Evenmin is in geschil dat de vorderingen van Antaser moeten worden beoordeeld naar Nederlands recht.
4.3.
De vordering van Antaser strekt tot het vergoeden van schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Beheer en - langs de weg van artikel 2:11 BW - [gedaagde2] .
Zij legt daaraan de volgende stellingen ten grondslag.
Beheer en [gedaagde2] hebben onrechtmatig gehandeld door te bewerkstelligen dat Tima geld, verkregen uit CTN-verkopen en specifiek bestemd voor afdracht aan Antaser, heeft uitgegeven aan of ten behoeve van [gedaagde2] en/of Beheer, in de wetenschap dat Tima daardoor niet haar voornaamste schuldeiser Antaser zou kunnen voldoen en dat Tima geen verhaal voor diens vorderingen zou bieden. Beheer en [gedaagde2] wisten dit omdat de financiële positie van Tima op dat moment reeds slecht was, terwijl de inkomsten van de vennootschap vanuit Antaser opdroogden in verband met het beëindigen van de CTN-praktijk door Nigeria en Tima geen andere inkomstenbronnen had. Onder deze omstandigheden was het door Tima aan Beheer en/of [gedaagde2] betalen van salaris of management fee, van dividenduitkeringen en/of andere onttrekkingen onrechtmatig. Voor zover bekend had Tima vrijwel geen andere kosten dan de kosten van Beheer en [gedaagde2] .
Ter zake van deze handelwijze treft Beheer ( [gedaagde2] ) een persoonlijk ernstig verwijt.
Voor zover Beheer en [gedaagde2] zouden willen betogen dat Tima gerechtvaardigd aan anderen dan Antaser heeft betaald, rust op hen een verzwaarde stelplicht ter zake van de relevante feiten en omstandigheden.
De omschreven handelwijze van Beheer en [gedaagde2] is ook in strijd met de zorgvuldigheid die Beheer ( [gedaagde2] ) mede gelet op de verplichting tot behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW jegens Antaser in acht moest nemen.
Het handelen van Beheer ( [gedaagde2] ) als bestuurder van Tima is aan haar (zijn) schuld te wijten en kan haar (hem) dus worden toegerekend.
De schade van Antaser is een direct voorzienbaar gevolg van het onrechtmatige handelen. Indien immers de gewraakte handelingen niet hadden plaatsgevonden, had Antaser nu geen onverhaalbare vordering op Tima gehad en had zij geen kosten moeten maken voor juridische procedures.
De schade die Antaser lijdt als gevolg van het onrechtmatig handelen van Beheer en [gedaagde2] wordt begroot als volgt:
€ 55.259,42 wegens de onverhaalbaar gebleken jegens Tima toegewezen hoofdsom, verminderd na executie van het conservatoire beslag,
€ 2.742,68 wegens de onverhaalbaar gebleken jegens Tima toegewezen buitengerechtelijke incassokosten,
€ 5.488,71 wegens de onverhaalbaar gebleken jegens Tima toegewezen proceskosten in conventie en reconventie met wettelijke rente,
€ 7.236,50 wegens onbetaalde facturen waarvan in de procedure jegens Tima ten onrechte geen betaling is gevorderd, waarvan € 4.207,50 is verschuldigd aan Antaser Afrique en € 3.029,-- aan Antaser BVBA, met rente,
de onverhaalbaar gebleken jegens Tima toegewezen nakosten.
Voor deze schade zijn Beheer en [gedaagde2] ingevolge artikel 2:11 BW hoofdelijk aansprakelijk.
Antaser vordert voorts € 608,-- voor griffierecht en € 1.670,46 wegens de deurwaarderskosten en € 238,26 voor (verdere) overbetekeningskosten van beslaglegging ten laste van Beheer en [gedaagde2] .
4.4.
Antaser betoogt primair dat zij voldoende heeft aangevoerd om te kunnen concluderen dat Beheer ( [gedaagde2] ) een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Subsidiair en voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank het primaire standpunt niet volgt, verzoekt Antaser de rechtbank om op grond van artikel 22 Rv Beheer en [gedaagde2] te bevelen om bescheiden als bedoeld onder 7.8 van de dagvaarding in het geding te brengen.
Meer subsidiair en voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank het subsidiaire standpunt niet volgt, stelt Antaser op de voet van artikel 843a Rv een vordering in. Antaser vordert in dat geval afschrift van althans inzage in de originele en complete jaarrekeningen van Tima over 2011 en 2012 en haar financiële administratie van 2011 tot en met 2014. Antaser stelt dat zij voldoende (bewijs)belang bij deze vordering heeft, dat de stukken een rechtsbetrekking betreffen waarbij Antaser partij is, namelijk de vordering uit onrechtmatige daad, dat Beheer ( [gedaagde2] ) de stukken onder zich heeft, nu Tima vanuit het woonhuis van [gedaagde2] opereert, en dat de productie van de bescheiden noodzakelijk is voor een goede rechtsbedeling. Als prikkel voor juiste nakoming verzoekt Antaser om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden van € 50.000 per dag(deel) met een maximum van 1 miljoen euro.
4.5.
Beheer en [gedaagde2] betwisten dat zij onrechtmatig hebben gehandeld. Onder verwijzing naar de processtukken van Tima in de eerdere procedure voeren zij aan dat Tima is afgegaan op mededelingen van Antaser op 9 juli 2011 over het voortduren van het CTN-systeem in Nigeria, waaruit Tima het overgrote deel van haar inkomsten genereerde. Zij stellen dat Tima daarop haar andere werk op een laag pitje heeft gezet waarna zij in oktober en definitief in november 2011 werd geconfronteerd met het stilvallen van de CTN-werkzaamheden met betrekking tot Nigeria.
Beheer en [gedaagde2] stellen dat Tima appèl heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 18 december 2013 maar dat zij het appèl om financiële redenen niet kon doorzetten.
Beheer en [gedaagde2] bestrijden dat Tima bewust opdrachtgevers zou hebben afgehouden waardoor zij geen alternatieve omzet kon genereren. Tima heeft vanaf januari 2012 voortdurend geprobeerd andere activiteiten te ontwikkelen maar gelet op de slechte marktsituatie slaagde zij daarin niet goed. Tima leidt een kwakkelend bestaan maar heeft haar activiteiten niet gestaakt.
Onjuist is dat Tima een separaat spaarpotje had met CTN-gelden dat zij geleidelijk zou hebben leeggegeten. Tima was een gewone onderneming met financiering, inkomsten en uitgaven, zij had geen aparte potjes voor verschillende zaken. Uit de geconsolideerde balansen van Tima en Beheer blijkt dat er in 2010-2012 een consistent kostenbeleid is geweest, en dit geldt ook de toerekening van kosten in de onderlinge relatie tussen Tima en Beheer. Er is geen sprake geweest van een liquiditeitsstroom in november 2011 of op enig ander moment van Tima naar [gedaagde2] of Beheer van CTN-gelden die hadden moeten worden afgedragen aan Antaser. Er zijn geen dividenden uitgekeerd, er hebben geen selectieve betalingen plaatsgevonden. Tima, Beheer en [gedaagde2] waren machteloos door de ontwikkelingen in Nigeria en door de weigering van Antaser om haar verder bij de agenturen voor de overige landen te betrekken.
4.6.
Niet in geschil is dat Tima tot in 2011 uit hoofde van overeenkomsten met Antaser CTN’s verkocht aan derden en daarvoor gelden heeft geïncasseerd die Tima aan Antaser moest afdragen, onder aftrek van een bepaalde commissie. Partijen zijn het er ook over eens dat Tima niet gehouden was om deze van derden ontvangen gelden te separeren, in die zin dat deze apart moesten worden gehouden totdat ze aan Antaser zouden worden afgedragen. Antaser betoogt derhalve niet dat reeds onrechtmatig is gehandeld door de gelden niet te separeren.
4.7.
Namens Beheer en [gedaagde2] is ter comparitie verklaard dat zowel Tima als Beheer in 2010 en 2011 in een financieel hachelijke situatie verkeerde. Nu ook Antaser daarvan uitgaat staat dit vast.
Over de inkomsten van Tima hebben Beheer en [gedaagde2] verklaard dat Tima naast de inkomsten uit de samenwerking met Antaser nog inkomsten had uit opdrachten voor andere klanten, en dat deze € 500,-- tot soms € 600,-- per maand bedroegen. Over andere inkomsten van Tima is niets gesteld of gebleken. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat Tima tot hoogstens € 600,-- per maand aan inkomsten had boven de inkomsten uit de samenwerking met Antaser. Van deze laatste inkomsten staat vast dat het ging om aan Tima toekomende commissie na verkoop van CTN’s aan derden. De betalingen van derden aan Tima voor CTN’s kwamen wel binnen op de bankrekening van Tima, maar zijn niet als (haar toekomende) inkomsten van Tima te beschouwen voor zover zij het bedrag van de commissie overstegen.
Dat door het staken van de CTN-praktijk in Nigeria de inkomsten van Tima uit de samenwerking met Antaser terugliepen van omstreeks € 10.000,-- tot € 1.000,-- per maand, is niet in geschil.
Over de uitgaven van Tima is het volgende bekend.
Ter comparitie hebben Beheer en [gedaagde2] verklaard dat [gedaagde2] in dienst was van Beheer en van Beheer salaris ontving, en dat Beheer aan Tima voor het management door Beheer ( [gedaagde2] ) € 4.000,-- per maand betaalde. Nog iedere maand wordt in de boekhouding verwerkt dat deze management fee aan Beheer wordt betaald, maar bij gebrek aan financiële middelen betekent dit niet dat er ook daadwerkelijk een geldstroom is tot dat bedrag; dat geld is al lang en breed op, zo is namens Beheer en [gedaagde2] verklaard. De heer [gedaagde2] heeft nog verklaard dat de management fee niet iedere maand maar ‘om de zoveel tijd’ door Tima aan Beheer werd overgeschreven, en dat partijen dan weer ongeveer ‘bij’ waren wat het betalen van de management fee betrof. In het midden kan blijven tot welke datum deze betalingen precies zijn gedaan. Uit de overgelegde boekhoudkundige stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen leidt de rechtbank af dat deze betalingen zijn gedaan zolang Tima daarvoor nog gelden beschikbaar had.
Ter zitting is namens Beheer en [gedaagde2] nog verklaard dat geld dat Tima ontving vermengd raakte met de verdere op de bankrekening ingekomen inkomsten en gedane uitgaven. Welke uitgaven Beheer en [gedaagde2] daarbij voor ogen stond, is niet toegelicht. Indien zij hadden willen betogen dat Tima andere crediteuren had die zij in de bewuste periode (op redelijke gronden) heeft voldaan, dan had het op hun weg gelegen om dit gemotiveerd te stellen en te onderbouwen, zeker nu het standpunt van Antaser daartoe aanleiding gaf. Nu Beheer en [gedaagde2] daarover zwijgen, zal de rechtbank ervan uitgaan dat Tima in de relevante periode geen andere relevante crediteuren had buiten Antaser en Beheer.
4.8.
Niet in geschil is dat alle relevante beslissingen van Tima en Beheer werden genomen door [gedaagde2] . Dat [gedaagde2] op grond van artikel 2:11 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor eventuele schulden van Beheer indien Beheer als bestuurder van Tima aansprakelijk is, is ook niet in geschil.
4.9.
De vraag ligt voor of het onder de hierboven omschreven omstandigheden onrechtmatig was dat Beheer (handelend via [gedaagde2] ) het er als bestuurder van Tima toe heeft geleid dat Tima de management fee aan Beheer bleef betalen terwijl zij niet aan Antaser de voor haar geïncasseerde betalingen voor CTN’s afdroeg (na aftrek van commissie).
4.10.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Wanneer een vennootschap die behoort tot een groep van vennootschappen, zoals in dit geval Tima, niet over voldoende middelen beschikt om haar schuldeisers te voldoen en ook geen concrete perspectieven heeft dat deze situatie binnen afzienbare tijd zal verbeteren, is het in beginsel onrechtmatig - want in strijd met hetgeen naar ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt - dat zij een groep behorende crediteur, in dit geval Beheer, voldoet met voorrang boven niet tot haar groep behorende crediteuren, in dit geval Antaser. Bijzondere bijkomende omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven voor een ander oordeel zijn niet door Beheer en [gedaagde2] gesteld en evenmin gebleken. (Vgl. HR 12 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2669 Coral/Stalt.)
Door te bewerkstelligen dat Tima, wiens inkomsten waren teruggelopen tot maximaal € 1.600,-- per maand zonder reëel perspectief op verbetering, aan haar moedervennootschap Beheer € 4.000,-- per maand betaalde voor management fee, waartoe zij de ten behoeve van Antaser ontvangen en aan haar af te dragen gelden gaandeweg verbruikte, terwijl zij Antaser onbetaald liet, heeft Beheer onrechtmatig gehandeld. Deze handelwijze is zo onzorgvuldig dat Beheer daarvan persoonlijk een ernstig verwijt treft. Voor deze onrechtmatige daad van Beheer is Toor hoofdelijk aansprakelijk op grond van artikel 2:11 BW.
Indien Beheer en [gedaagde2] hadden willen betogen dat Tima in betalingsonmacht verkeerde, lag het op hun weg, althans die van [gedaagde2] - die volledige zeggenschap over de nalatige vennootschap Tima heeft - om dit aannemelijk te maken (vgl. HR 3 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0564 Van Waning/Van der Vliet). Dit hebben zij niet gedaan. De rechtbank acht dit op voorhand ook niet aannemelijk, gelet op de omstandigheid dat Tima in ieder geval enige tijd in staat is geweest om de management fee aan Beheer te betalen met gelden die aan Antaser hadden moeten worden afgedragen.
4.11.
Het verweer dat Antaser Tima van de zomer tot aan november 2011 heeft gesust naar aanleiding van de eerste geluiden over veranderingen in Nigeria, rechtvaardigt de handelwijze van Beheer niet.
Beheer en [gedaagde2] hebben voorts onvoldoende feitelijk uitgewerkt en onderbouwd dat Tima als gevolg van de geruststellende signalen van Antaser andere werkzaamheden op een laag pitje zou hebben gezet. Iedere concretisering ten aanzien van de aard en inhoud van die werkzaamheden, de daarbij betrokken partijen of de daarvan te verwachten inkomsten ontbreekt. Aan dit verweer gaat de rechtbank daarom voorbij.
Het verweer dat aan Antaser kan worden verweten dat zij weigerde om Tima verder bij de agenturen voor de andere landen te betrekken, treft evenmin doel. In r.o. 5.22 van het - gezag van gewijsde hebbende - vonnis gewezen tussen Antaser en Tima, dat deel uitmaakt van het procesdossier, is immers geoordeeld dat Antaser de overeenkomsten met Tima gerechtvaardigd heeft ontbonden.
Bij gebreke van verdere toelichting valt ook niet in te zien dat en waarom de schade waarvan Antaser vergoeding vordert juist in genoemde periode zou zijn ontstaan. Ter zake van de oudste factuur die door Tima onbetaald is gelaten, was Tima immers volgens het vonnis in de procedure tussen haar en Antaser niet eerder dan vanaf 30 november 2011 in verzuim. Dat Tima (en dus Beheer) in de periode van de zomer tot aan november 2011 geen reden had om anders om te gaan met inkomsten, uitgaven en voorschotten, zoals ter comparitie is betoogd, is voor de aansprakelijkheid en de schadeomvang niet relevant.
Aan de aansprakelijkheid van Beheer en [gedaagde2] doen deze verweren dus niet af.
4.12.
Vervolgens moet de omvang van deze aansprakelijkheid worden bepaald.
Antaser heeft duidelijke en met stukken onderbouwde stellingen ingenomen over de door haar geleden schade en de omvang daarvan. Beheer en [gedaagde2] hebben op dit punt geen verweer gevoerd. Daarmee staat vast dat Antaser schade heeft geleden op de wijze en tot de bedragen als door haar gesteld.
Ook onbestreden is de stelling dat Antaser geen onverhaalbare vorderingen op Tima zou hebben gehad en geen juridische kosten had hoeven te maken indien Beheer ( [gedaagde2] ) niet onrechtmatig zou hebben gehandeld. Ook het causaal verband staat dus vast.
Weliswaar heeft Antaser slechts weinig gesteld om te rechtvaardigen dat zij in dit verband ook facturen opvoert die niet in de procedure tegen Tima aan de orde zijn geweest, daartegenover staat dat Beheer en [gedaagde2] daartegen ook geen - laat staan gemotiveerd - verweer hebben gevoerd. Ook de ter zake van deze ‘nieuwe’ facturen gevorderde bedragen zal de rechtbank daarom toewijzen.
Dit betekent dat de rechtbank jegens Antaser als hoofdsom zal toewijzen € 63.763,81. Dit bedrag is opgebouwd als volgt:
  • € 55.259,42 voor hoofdsom Tima,
  • € 2.742,68 voor buitengerechtelijke incassokosten Tima,
  • € 5.488,71 voor proceskosten Tima,
  • € 273,-- voor nakosten Tima,
Daarnaast zal de rechtbank jegens Antaser Afrique toewijzen € 4.207,50 en jegens Antaser BVBA € 3.029,-- wegens de hiervoor bedoelde ‘nieuwe’ facturen.
4.13.
De vorderingen tot vergoeding van rente over deze bedragen zullen, nu deze niet zijn bestreden, worden toegewezen als in het dictum vermeld. De voor de ‘nieuwe’ facturen verschuldigde rente zal worden toegewezen vanaf 30 dagen na 23 januari 2013, nu dit kennelijk de door Antaser beoogde - maar in het petitum niet gespecificeerde - vervaldatum van de facturen is (zie dagvaarding onder 5.4).
4.14.
Aan de subsidiaire en meer subsidiaire gronden voor de vordering, en aan de voorwaardelijk ingestelde vordering op grond van artikel 843a Rv, komt de rechtbank gelet op het bovenstaande niet toe.
4.15.
De vorderingen tot vergoeding van kosten zijn eveneens onbestreden.
4.16.
De kosten van het tegen Beheer en [gedaagde2] gelegde beslag zullen wat betreft de verschotten groot € 1.908,72 (€ 1.670,46 plus € 238.26) afzonderlijk worden toegewezen en wat betreft het griffierecht en het advocatensalaris als onderdeel van de proceskosten.
4.17.
Beheer en [gedaagde2] zullen als in de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Antaser. Deze worden begroot op € 86,15,-- voor verschotten (kosten betekening dagvaarding), € 1.892,-- voor griffierecht (€ 608,-- voor het beslagrekest tegen Beheer en [gedaagde2] en € 1.284,-- voor de bodemprocedure) en € 2.682,-- voor salaris van de advocaat (3 punten (beslagrekest, dagvaarding en comparitie) à € 894,-- per punt), derhalve in totaal € 4.660,15.
4.18.
De vordering tot vergoeding van nakosten zal voorwaardelijk worden toegewezen als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Beheer en [gedaagde2] hoofdelijk om aan Antaser Afrique en Antaser BVBA gezamenlijk te betalen een bedrag van € 63.763,81 (zegge: drieënzestigduizend zevenhonderddrieënzestig euro en eenentachtig eurocent),
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:120 lid 2 BW:
- over € 43.012,50 vanaf 30 november 2011,
- over € 7.311,50 vanaf 30 november 2012,
- over € 7.626,00 vanaf 30 december 2012,
- en over € 330,-- vanaf 30 januari 2013,
en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:120 lid 1 BW:
  • over € 2.742,68 vanaf 6 februari 2013,
  • over € 5.488,71 vanaf de vijftiende dag na 18 december 2013,
  • over € 273,-- vanaf de vijftiende dag na 18 december 2013,
een en ander tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Beheer en [gedaagde2] hoofdelijk om aan Antaser Afrique BVBA te betalen een bedrag van € 4.207,50 (zegge: vierduizend tweehonderdzeven euro en vijftig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in art. 6:120 lid 2 BW vanaf 30 dagen na 23 januari 2013,
5.3.
veroordeelt Beheer en [gedaagde2] hoofdelijk om aan Antaser BVBA te betalen een bedrag van € 3.029,-- (zegge: drieduizend negentwintig euro en nul eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in art. 6:120 lid 2 BW vanaf 30 dagen na 23 januari 2013,
5.4.
veroordeelt Beheer en [gedaagde2] hoofdelijk om aan Antaser Afrique en Antaser BVBA gezamenlijk te betalen een bedrag van € 1.908,72, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:120 lid 1 BW vanaf 27 augustus 2014,
5.5.
veroordeelt Beheer en [gedaagde2] in de proceskosten, aan de zijde van Antaser tot op heden begroot op € 4.660,15, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt Beheer en [gedaagde2] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Antaser volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.
1885/2066