Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
(1) De rechter was van 1 oktober 2010 tot oktober 2012 president van het bestuur van de Soroptimistclub Voorburg Rijswijk e.o. Zij heeft nadien via haar Facebook-pagina ook blijk gegeven van betrokkenheid bij voornoemde club.
In het WODC-rapport uit 2002
“Schijn van partijdigheid rechters”spelen de nevenfuncties een prominente rol in de discussie rond de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van rechters. In de WODC-interviews worden bestuursactiviteiten bij serviceclubs als onverenigbaar met het rechtersambt genoemd. De Soroptimistclub Voorburg Rijswijk e.o. is volgens verzoeker een soortgelijke serviceclub en hij deelt de opvattingen met de geïnterviewden dat een dergelijke functie onverenigbaar was en is met het rechtersambt.
(2) In een artikel
“Als ze zeven jaar zijn moet je al ingrijpen”in dagblad Trouw uit 2005 vindt de rechter dat bij minderjarigen die in aanraking komen met het strafrecht “
alleen vroeg ingrijpen helpt” Als kinderen zeven of acht jaar oud zijn, moeten er maatregelen getroffen worden en moet de overheid volgens haar zo nodig direct ingrijpen.
Voor zichzelf ziet zij als kinderrechter kennelijk een taak als opvoeder weggelegd. De rechter vertelt over een 16-jarige jongen die een leraar bedreigde. Zij geeft hem 10 uur werkstraf en stelt hem (weer) onder toezicht van Bureau Jeugdzorg. Of hij daar in goede handen is, weet ze niet. Deze slappe houding valt moeilijk te rijmen met de realiteit.
Het “tegen beter weten in” als rechter mee gaan met een overheidsorganisatie [Rechtbank: kennelijk “Bureau Jeugdzorg”] die niet te goeder trouw handelt, is de overbekende helpende hand van de rechter als jeugdzorgketenpartner. Het levert strijd op met artikel 6 van het EVRM. Immers de rechter behoort de overheid te toetsen en de ouder tegen de overheid te beschermen. De dubbelrol van rechter en opvoeder werd verboden wegens (wederom) strijd met artikel 6 EVRM.
(3) In het krantenartikel stelt de rechter bovendien dat "Bureau Jeugdzorg van zeer goede wil is, daar gaat het niet om". De realiteit buiten de ivoren toren is namelijk een geheel andere. Zo is de conclusie van Kinderombudsman Marc Dullaert in het rapport
Is zorg gegrond?uit 2013 vernietigend over het gebrek aan kwaliteitsnormen in de jeugdzorg.
Verzoeker concludeert dat de rechter (te) partijdig is en onvoldoende oog heeft voor de realiteit waarin de jeugdzorg in Nederland zich bevindt. Verzoeker heeft geen vertrouwen in de onafhankelijkheid, noch de deskundigheid van deze rechter om in zijn zaak een goede en serieuze beslissing te nemen.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter heeft zich ten eerste op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek dient te worden verklaard.
De rechter bestrijdt voorts deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De rechter is van mening dat het lidmaatschap van de betreffende serviceclub niet schadelijk is voor de goede gang van zaken in de rechtspraak, noch het in de rechtspraak te stellen vertrouwen. De stelling van verzoeker dat deze organisatie “politieke doelstellingen” zou hebben die strijdig zijn met een onpartijdige behandeling van het kort geding deelt zij niet. Ook is er verder geen sprake van enige belangenverstrengeling of schijn daarvan tussen haar activiteiten voor deze serviceclub en de behandeling voor de onderhavige zaak.
In haar functie als teamvoorzitter van het jeugdstrafteam van de rechtbank Rotterdam is zij destijds geïnterviewd door het dagblad Trouw over de effectiviteit van het jeugdstrafrecht. In dat artikel heeft ze aangegeven dat ze het jammer vond dat er kinderen van twaalf jaar en ouder in het strafrecht terecht waren gekomen, die –ware er eerder via het civiele recht-ingegrepen, niet in het strafrecht hadden hoeven te belanden. In dat kader heeft zij toen gepleit voor een alerte jeugdbescherming.
Ook hierin ligt volgens de rechter noch objectief, noch subjectief gezien aanleiding te veronderstellen dat zij niet op onpartijdige wijze het betreffende kort geding kan behandelen. Evenmin zijn door verzoeker (steekhoudende) argumenten naar voren gebracht op grond waarvan aan haar deskundigheid getwijfeld zou moeten worden, aldus de rechter.