ECLI:NL:RBROT:2015:6051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
C/10/432995 / HA ZA 13-939
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de opeisbaarheid van een achtergestelde geldlening in het kader van een overname

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om een geschil over de opeisbaarheid van een achtergestelde geldlening die was verstrekt in het kader van de financiering van een overname. De eiseres, ROTTERDAM B.V., had een lening van € 1.250.000,00 verstrekt aan de gedaagde, [gedaagde1], die de lening niet had terugbetaald. De eiseres vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de openstaande vorderingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening en de vaststellingsovereenkomsten opeisbaar waren. De gedaagden, waaronder ABN AMRO, stelden dat de vordering van de eiseres was achtergesteld bij hun vordering en dat de eiseres haar vordering niet kon opeisen zolang de gedaagde verplichtingen had jegens ABN AMRO.

De rechtbank oordeelde dat de akte van achterstelling in de weg stond aan de opeisbaarheid van de vorderingen van de eiseres zolang de gedaagde verplichtingen had jegens ABN AMRO. Echter, na een overeenkomst van 10 september 2014, waarbij ABN AMRO haar vordering op [gedaagde1] had overgedragen aan CCC, was er geen sprake meer van verplichtingen van [gedaagde1] jegens ABN AMRO. Hierdoor werd de akte van achterstelling niet langer van toepassing, en kon de eiseres haar vorderingen opeisen.

De rechtbank oordeelde dat [gedaagde1] € 929.446,00 aan de eiseres moest betalen, vermeerderd met rente. Daarnaast werd de borgstelling van [gedaagde3] voor een bedrag van € 125.000,00 toewijsbaar verklaard. De vorderingen van de eiseres tegen de overige gedaagden werden afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld. De proceskosten werden toegewezen aan de eiseres voor de gedaagde1, terwijl de eiseres in de proceskosten van de gedaagden werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/432995 / HA ZA 13-939
Vonnis van 19 augustus 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.A.J.A. Maccow te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde2],
gevestigd te [vestigingsplaats] (gemeente Oss),
3.
[gedaagde3],
wonende te [woonplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
[gedaagde5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat dr.mr. R.W.F. Hendriks te Amsterdam,

6 [gedaagde6] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie
advocaat mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam,
7. de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie
advocaat mr. T.H.D. Struycken te Amsterdam,
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde1] , [gedaagde2] , [gedaagde3] , [gedaagde4] , [gedaagde5] , [gedaagde6] en ABN AMRO genoemd worden. De gedaagden [gedaagde1] , [gedaagde2] , [gedaagde3] , [gedaagde4] en [gedaagde5] zullen gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 15 augustus 2013, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [gedaagden] , met producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde6] ;
  • de conclusie van antwoord van ABN AMRO, met producties;
  • het tussenvonnis van 12 februari 2014 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte eisvermeerdering en akte overleggen van producties van [eiser] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2014;
  • de conclusie van repliek in conventie van [eiser] , met producties;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde6] ;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van [gedaagden] , met producties;
  • de conclusie van dupliek van ABN AMRO;
  • de conclusie van dupliek in reconventie van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.2.
In uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat onder meer het volgende:
  • [gedaagde1] is een holdingvennootschap, sinds 17 november 2006 zijn [gedaagde6] en [gedaagde2] haar bestuurders, [gedaagde6] is op 22 april 2009 afgetreden en [gedaagde4] is vanaf 8 juli 2011 samen met [gedaagde2] bestuurder;
  • [gedaagde2] is een financiële holdingvennootschap, [gedaagde3] is haar bestuurder;
  • [gedaagde4] is een financiële holdingvennootschap, [gedaagde5] is haar bestuurder;
  • Load-Lok International B.V. was eerder Load-Lok Beheer B.V. genaamd (hierna steeds: Load-Lok), [gedaagde1] is haar bestuurder, Load-Lok drijft (via dochtervennootschappen) een groothandel in transportmaterieel;
  • ATJ Holding B.V. (hierna ATJ) is een financiële holdingvennootschap, [gedaagde5] is haar bestuurder;
  • BCE holding B.V. (hierna: BCE) is een financiële holdingvennootschap, [gedaagde3] is haar bestuurder;
  • op 21 augustus 2014 is The Cargo Control Company B.V. (hierna: CCC) opgericht, zij is een financiële holdingvennootschap, BCE en [gedaagde4] zijn haar bestuurders.
2.3.
[eiser] hield tot 1 mei 2007 alle geplaatste aandelen in Load-Lok. Op die datum heeft zij haar aandelen in Load-Lok verkocht en geleverd aan [gedaagde1] (hierna: de koopovereenkomst). De koopprijs is grotendeels, voor een bedrag van € 8.000.000,00, gefinancierd door Fortis Bank N.V. (hierna: Fortis Bank). ABN AMRO is de rechtsopvolger van Fortis Bank.
2.4.
Artikel 3.2 van de koopovereenkomst vermeldt voor wat betreft het resterende deel van de kooprijs dat [eiser] op de leveringsdatum een bedrag van € 1.250.000,00 aan [gedaagde1] leent. Verder staat in deze overeenkomst onder meer:
"6.1 De Verkoper vrijwaart de Koper, dan wel - ter keuze van de Koper - (één van) de Vennootschappen, en zullen haar (hen) volledig schadeloos stellen, voor alle eventuele geleden schade voortvloeiende uit één of meer van de navolgende gevallen:
[…]
(g) Het niet binnen drie jaren na Leveringsdatum terugbetalen van de lening van EUR 300.000 die Load Lok Italia S.r.l. aan haar manager heeft verstrekt. Indien deze lening niet binnen drie jaren na de Leveringsdatum is terugbetaald, zal Verkoper het op dat moment openstaande bedrag van deze uitstaande lening aan Koper vergoeden. Koper zal ervoor zorgen dat Load Lok Italia S.r.l. haar overeenkomst met de heer Veronese (inclusief de afspraak betreffende verrekenen met eventuele bonussen) zal nakomen. Zodra Verkoper het openstaande bedrag van de lening aan Koper heeft vergoed, zal Koper zich zoveel mogelijk inspannen om de schade voor de Verkoper te beperken. Indien Verkoper voornoemd bedrag aan Koper heeft vergoed en met de heer Veronese afspreekt dat de bonussen waarop de heer Veronese recht heeft aan Verkoper mogen worden voldaan ter afbetaling van de lening, welke afspraak schriftelijk zal zijn vastgelegd, zal Koper eventuele bonussen waarop de heer Veronese recht heeft, uitbetalen aan Verkoper."
2.5.
Op 1 mei 2007 heeft [eiser] een overeenkomst van geldlening gesloten met [gedaagde1] waarbij [eiser] het in de koopovereenkomst genoemde bedrag van € 1.250.000,00 aan [gedaagde1] heeft verstrekt (hierna: de overeenkomst van geldlening). In die overeenkomst is [eiser] aangeduid als "Geldgever" en [gedaagde1] als "Geldnemer". Er staat onder meer het volgende in:
"
3. Achterstelling / Aflossing / Verrekening
3.1
De vordering van Geldgever, bestaande uit het nog niet afgeloste deel van de Lening, te vermeerderen met de Rente, is achtergesteld bij de vordering die Fortis Bank op Geldnemer heeft uit hoofde van de kredietfaciliteit voor de koop en de levering van de Aandelen door Geldgever aan Geldnemer op de Leveringsdatum.
3.2
De Lening kan door Geldgever niet worden opgeëist, tenzij zich één van de gevallen voordoet zoals bepaald in Artikel 7 of Artikel 9 van deze Overeenkomst.
[…]
3.5
Geldnemer zal de Lening met inachtneming van de achterstelling ex Artikel 3.1 in drie termijnen na de Leveringsdatum aflossen.
De eerste termijn zal bestaan uit een aflossing van EUR 416.666 en zal opeisbaar worden binnen 15 dagen na de vaststelling en goedkeuring van de jaarrekening 2007 van de Geldnemer, […]
De tweede termijn zal bestaan uit een aflossing van EUR 416.666 en zal opeisbaar worden binnen 15 dagen na de vaststelling en goedkeuring van de jaarrekening 2008 van de Geldnemer, […]
De derde termijn zal bestaan uit een aflossing van EUR 416.666 en zal opeisbaar worden binnen 15 dagen na de vaststelling en goedkeuring van de jaarrekening 2009 van de Geldnemer. […]
De Lening, inclusief de verschuldigde rente, dient uiterlijk vijf jaar na de Leveringsdatum geheel te zijn afgelost, tenzij partijen schriftelijk anders overeenkomen, onverminderd de achterstelling.
[…]

4.Besluiten

Geldnemer staat er voor in dat Load-Lok Beheer B.V. voor de navolgende besluiten goedkeuring van Geldgever zal vragen alvorens het besluit te nemen:
a. het doen van investeringen hoger dan EUR 1.000.000;
[…]
het aangaan van leningen anders dan (i) de bestaande kredietfaciliteiten of leningen, (ii) de voorgenomen groepsfaciliteit bij Fortis en (iii) de leningen van aandeelhouders;
[…]

8.Zekerheden

8.1
De Geldgever krijgt een tweede recht van pand op alle geplaatste aandelen in de Vennootschap.
8.2
Johan [gedaagde2] stelt zich borg ex art. 7:850 voor de nakoming door Geldnemer van de verplichtingen uit hoofde van deze Overeenkomst voor een bedrag van maximaal EUR 125.000,- (zegge: honderdvijfentwintig duizend euro).

9.Ontbinding

[…]
De hoofdsom van de Lening dan wel het nog niet afgeloste deel daarvan en de Rente die Geldnemer aan Geldgever verschuldigd is, zal door het enkele feit dat één van de in dit Artikel genoemde gevallen zich heeft voorgedaan, onmiddellijk en volledig opeisbaar zijn, zodra zij in gebreke is gesteld en gedurende een periode van twee weken niet aan haar verplichtingen heeft voldaan:
a. ingeval van een tekortkoming van Geldnemer van de verplichtingen uit hoofde van deze Overeenkomst."
2.6.
Op 1 mei 2007 hebben Fortis Bank, [gedaagde1] en [eiser] een akte van achterstelling getekend. In de akte is [gedaagde1] aangeduid als Cliënt en [eiser] als Geldgever. Er staat onder meer het volgende in:
"1. Zolang de Cliënt van de Bank kredietfaciliteiten geniet, in welke vorm ook, of jegens de Bank enigerlei ander verplichtingen heeft en/of zal verkrijgen, zal de Geldgever:
a. de Vorderingen van Geldgever niet opeisen;
b. de overeengekomen rente niet opeisen;
[dit onderdeel b van de opsomming is omcirkeld en daarbij zijn parafen geplaatst, rb]
b. slechts de overeengekomen rente zoals deze vooraf schriftelijk aan de Bank bekend zijn gemaakt opeisen;
b. slechts de overeengekomen rente en de overeengekomen aflossingstermijnen zoals deze vooraf schriftelijk aan de Bank bekend zijn gemaakt opeisen;
[…]
e. ter zake van de Vorderingen van de Geldgever geen akkoorden aangaan, noch zich op verrekening beroepen.
[…]
3. De Geldgever stelt hierbij de Vorderingen van de Geldgever achter bij de Vorderingen van de Bank op de Cliënt, in die zin dat de vorderingen van de Bank op de Cliënt bij verhaal op goederen van de Cliënt een hogere rang zullen hebben dan de Vorderingen.
4. Indien de Cliënt in strijd met het bepaalde in deze overeenkomst de Vorderingen van de Geldgever geheel of gedeeltelijk voldoet, en/of de Geldgever in strijd met het bepaalde in deze overeenkomst de Vorderingen van de Geldgever geheel of gedeeltelijk laat voldoen, zijn de Cliënt en de Geldgever hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van het op de vordering van de Geldgever afgeloste bedrag aan de Bank voor zover dit buiten de in de overeenkomst tussen cliënt en geldgever overeengekomen onherroepelijk gepresteerde aflossing valt."
2.7.
Op 1 mei 2007 is in een akte van verpanding (hierna: de pandakte) vastgelegd dat [gedaagde1] aan [eiser] een tweede pandrecht verleent op alle geplaatste aandelen in Load-Lok, op welke aandelen Fortis Bank (later ABN AMRO) een eerste pandrecht heeft.
"
Artikel 3. - Rechten verbonden aan de aandelen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2 omvat het pandrecht mede alle rechten verbonden aan de aandelen, waaronder begrepen rechten op dividend, rechten op bonusaandelen, voorkeursrechten, rechten op uitkeringen ten laste van de reserves en rechten op het liquidatiesaldo. […]
Het bepaalde in dit artikel dient te worden gelezen met inachtneming van het gegeven dat het onderhavige pandrecht en tweede pandrecht is.
Artikel 4. - Nieuwe aandelen
De pandgever verbindt zich eventueel aan hem uit te geven of door hem te verwerven nieuwe aandelen in de vennootschap aan de pandhouder in pand te geven onder dezelfde bepalingen en voorwaarden als in deze akte vermeld. Zolang Fortis Bank (Nederland) N.V. nog immer eerste pandhouder is, zal het pandrecht op grond van dit artikel eveneens een tweede pandrecht zijn.
Artikel 5. - Parate executie
Indien de pandgever in verzuim is met de voldoening van één of meer van zijn verplichtingen jegens de pandhouder, is de pandhouder bevoegd, indien hem dit gewenst voorkomt, de aandelen of een deel daarvan te (doen) verkopen met inachtneming van de van toepassing zijnde statutaire bepalingen, teneinde de netto opbrengst in mindering te brengen in de eerste plaats op de door de pandgever eventueel nog te betalen opvorderbare rente en daarna het overige op de door de pandgever verschuldigde hoofdsom(men) en kosten.
[…]
Artikel 6. - Vervreemdingsverbod
De pandgever is niet bevoegd de aandelen te vervreemden of verder te bezwaren, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de pandhouder.
De pandgever zal zich onthouden van enige handeling die leidt of kan leiden tot een waardevermindering van de aandelen of die de afdwingbaarheid van het hierbij gevestigde pandrecht kan bemoeilijken.
[…]
Artikel 10. - Derdenbeding Fortis Bank (Nederland) N.V.
De pandhouder kan tot één mei tweeduizend twaalf niet tot executie overgaan anders dan na schriftelijke goedkeuring van Fortis Bank (Nederland) N.V. als eerste pandhouder. Na één mei tweeduizend twaalf kan de pandhouder tot executie overgaan na overleg met Fortis Bank (Nederland) N.V. De bedingen in dit artikel zijn onherroepelijk en jegens Fortis Bank (Nederland) N.V. om niet gemaakt een en ander als bedoeld in artikel 6:253 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek."
2.8.
In februari 2008 heeft [eiser] alle aandelen in Isolock International B.V. (hierna: Isolock) aan Load-Lok verkocht en overgedragen.
2.9.
Op 27 februari 2009 hebben [gedaagde1] en [eiser] :
1) een vaststellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] een bedrag van € 276.530,00 (inclusief rente) aan [gedaagde1] is verschuldigd (hierna: vaststellingsovereenkomst I). Deze overeenkomst vermeldt dat genoemd bedrag zal worden verrekend met het bedrag dat [gedaagde1] uit hoofde van de overeenkomst van geldlening aan [eiser] verschuldigd is. In deze overeenkomst staat onder meer het volgende:
"1.3 Ter afdoening van alle (beweerde) aanspraken op de Vorderingen in het Overzicht, respectievelijk verplichtingen van Partijen over en weer betreffende het Geschil, komen Partijen hierbij overeen dat:
[…]
H. Ten aanzien van de claim inzake de vordering van Load-Lok Italia S.r.l. op de heer Veronese is afgesproken dat een en ander conform het bepaalde in de Koopovereenkomst zal worden afgewikkeld, doch dat Partijen er gezamenlijk alles aan zullen doen om ervoor te zorgen dat een en ander daadwerkelijk conform het bepaalde in de Koopovereenkomst zo spoedig mogelijk wordt afgewikkeld.
2) een vaststellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] een bedrag van € 44.024,00 aan [gedaagde1] is verschuldigd (hierna: vaststellingsovereenkomst II, beide overeenkomsten gezamenlijk: de vaststellingsovereenkomsten).
2.10.
Na verrekening van de door [eiser] aan [gedaagde1] te betalen bedragen met het bedrag dat [gedaagde1] ter voldoening van de eerste aflossingstermijn aan [eiser] verschuldigd was, diende [gedaagde1] per saldo nog een bedrag te betalen van € 96.112,00. Op verzoek van [gedaagde1] - gedaan per e-mail van 9 maart 2009 - is de betaling opgeschort tot 19 maart 2009. [gedaagde1] heeft in deze e-mail bericht dat de rente van 5% over het saldo kan doorlopen en de wens uitgesproken op 19 maart de openstaande zaken rondom Isolock af te ronden zodat dat "eventuele andere dingen" niet in de weg staat.
2.11.
Op 24 april 2009 hebben Load-Lok en Isolock ten laste van [eiser] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [gedaagde1] .
2.12.
Op 1 mei 2010 heeft Load-Lok aandelen uitgegeven. Sindsdien houdt [gedaagde1] 95% van de aandelen in Load-Lok en de heer T. [aandeelhouder] (hierna: [aandeelhouder] ) 5%.
2.13.
Bij brief van 16 februari 2012 heeft [eiser] aan [gedaagde1] laten weten dat [gedaagde1] in strijd met het bepaalde in de akte van verpanding heeft gehandeld door 1) nieuwe aandelen uit te geven zonder [eiser] in de gelegenheid te stellen haar voorkeursrecht uit te oefenen, en 2) de nieuwe aandelen niet aan [eiser] in pand te geven, welke handelingen een negatief effect hebben op de belangen van [eiser] . [gedaagde1] is daarom toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de akte van verpanding. [eiser] heeft [gedaagde1] in gebreke gesteld.
2.14.
Bij brief van 4 juli 2013 is namens [eiser] aan [gedaagde1] bericht dat haar vordering op [gedaagde1] per 30 juni 2013 na verrekening € 949.987,00 bedraagt en dat zij dit bedrag opeist omdat de betalingstermijnen zijn verstreken en [gedaagde1] zowel de voorwaarden uit de overeenkomst van geldlening heeft geschonden als die uit de akte van verpanding. [eiser] heeft [gedaagde1] gesommeerd het genoemde bedrag, vermeerderd met rente vanaf 1 juli 2013, binnen tien dagen na dagtekening van de brief aan haar te voldoen. In de brief staat voorts dat [gedaagde3] zal worden aangesproken uit hoofde van de borgstelling en dat [eiser] de (voormalig) bestuurders van [gedaagde1] aansprakelijk houdt voor de toerekenbare tekortkomingen van [gedaagde1] .
Een afschrift van deze brief is bij brief van dezelfde datum aan [gedaagde3] - in zijn hoedanigheid van borg - toegezonden.
2.15.
Bij brief van 17 juli 2013 is namens [eiser] aan [gedaagde3] bericht dat [gedaagde1] niet heeft voldaan aan de sommatie de overeenkomst van geldlening volledig af te lossen. [gedaagde3] is vervolgens gesommeerd uit hoofde van borgstelling binnen vijf dagen na dagtekening van de brief een bedrag van € 125.000,00 te voldoen.
2.16.
Bij brief van 18 juli 2013 heeft ABN AMRO aan [eiser] bericht dat zij aan [gedaagde1] kredietfaciliteiten heeft verstrekt en dat het [eiser] gelet op de akte van achterstelling niet is toegestaan betaling van haar vorderingen op [gedaagde1] op te eisen.
2.17.
Bij brief van 24 juli 2013 is namens [eiser] aan ABN AMRO meegedeeld dat zij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door een nieuwe kredietovereenkomst met Load-Lok aan te gaan terwijl zij er wetenschap van had dat daarvoor de goedkeuring van [eiser] benodigd was en dat [gedaagde1] deze niet had gevraagd. [eiser] stelt ABN AMRO aansprakelijk voor de daardoor door haar geleden schade.
2.18.
Na daartoe verkregen verlof van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft [eiser] op 31 juli 2013 ten laste van [gedaagde3] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO, ING Bank, F. van Lanschot Bankiers en KBC Bank Nederland, alsmede conservatoir beslag doen leggen op de aan [gedaagde3] toebehorende woning.
2.19.
Op 10 september 2014 hebben ABN AMRO, BCE, ATJ, CCC, [gedaagde2] en PG B.V. (samen met [gedaagde2] houder van alle aandelen in [gedaagde1] , hierna: PG) in een overeenkomst vastgelegd dat BCE en ATJ CCC oprichten, BCE een geldlening van € 500.000,00 aan CCC verstrekt, ABN AMRO haar vordering op [gedaagde1] en haar eerste pandrecht op de aandelen in Load-Lok aan CCC cedeert, CCC het eerste pandrecht op de aandelen in Load-Lok zal executeren, ABN AMRO tegen een inbreng van € 200.000,00 16,67 % van de aandelen in CCC verkrijgt, ABN AMRO zich verplicht de kredietfaciliteit aan de Load-Lokgroep te continueren en aan [gedaagde1] volledige kwijting verleent voor haar schulden aan - onder meer - ABN AMRO.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert - na vermeerdering van eis - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat alle openstaande vorderingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening opeisbaar zijn;
voor recht verklaart dat alle openstaande vorderingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomsten opeisbaar zijn;
voor recht verklaart dat de door [gedaagde3] gestelde borgstelling van € 125.000,00 kan worden ingeroepen door [eiser] ;
ABN AMRO veroordeelt tot het gehengen en gedogen van betaling door [gedaagde1] van alle openstaande vorderingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening en vaststellingsovereenkomsten;
voor recht verklaart dat [eiser] ieder bedrag waarvan in reconventie komt vast te staan dat [eiser] dit aan [gedaagde1] dient te betalen, mag verrekenen met ieder bedrag waarvan in conventie komt vast te staan dat [gedaagde1] dit aan [eiser] dient te betalen;
voor [gedaagden] , [gedaagde6] en ABN AMRO ieder afzonderlijk voor recht verklaart dat de betreffende gedaagde door te handelen c.q. na te laten zoals onder meer uiteengezet in de inleidende dagvaarding, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] ;
ten aanzien van [gedaagden] en ABN AMRO:
primair
[gedaagden] en ABN AMRO ieder afzonderlijk en hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn gekweten - veroordeelt om een bedrag ter hoogte van € 1.207.764,00 te betalen aan [eiser] , dan wel een ander door de rechtbank vast te stellen bedrag;
subsidiair
[gedaagden] en ABN AMRO ieder afzonderlijk en hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn gekweten - veroordeelt om een bedrag te betalen aan [eiser] als zijnde schadevergoeding voor het onrechtmatig handelen jegens [eiser] , nader op te maken bij staat;
ten aanzien van [gedaagde6] :
primair
i. [gedaagde6] veroordeelt om een bedrag ter hoogte van € 119.248,00 te betalen aan [eiser] , dan wel een ander door de rechtbank vast te stellen bedrag;
subsidiair
[gedaagde6] veroordeelt om een bedrag te betalen als zijnde schadevergoeding voor het onrechtmatig handelen jegens [eiser] , nader op te maken bij staat;
ten aanzien van [gedaagden] , [gedaagde6] en ABN AMRO:
[gedaagden] , [gedaagde6] en ABN AMRO ieder afzonderlijk en hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn gekweten - veroordeelt om aan [eiser] te betalen over het onder g., h. i. dan wel j. genoemde bedrag (primair) de contractuele rente van 5% per jaar (subsidiair) de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, dan wel (nog meer subsidiair) de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, in alle gevallen vanaf 1 juli 2013, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding, dan wel vanaf een datum die de rechtbank zal vermenen te behoren, tot en met de dag van algehele voldoening;
[gedaagden] , [gedaagde6] en ABN AMRO ieder afzonderlijk en hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn gekweten - veroordeelt te voldoen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten conform het liquidatietarief ter hoogte van € 7.673,84 dan wel een bedrag door de rechtbank te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
[gedaagden] , [gedaagde6] en ABN AMRO ieder afzonderlijk en hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn gekweten - veroordeelt in de kosten van dit geding, het salaris van de advocaat van [eiser] daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
[gedaagden] , [gedaagde6] en ABN AMRO ieder afzonderlijk en hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn gekweten - veroordeelt te voldoen de nakosten ad € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in geval van betekening, althans een bedrag door de rechtbank te bepalen, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening tot en met de dag der algehele voldoening;
3.2.
Het verweer van [gedaagden] strekt tot afwijzing van de vorderingen en - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag nadat vonnis is gewezen, alsmede in de nakosten.
3.3.
Het verweer van [gedaagde6] strekt tot afwijzing van de vorderingen en - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de achtste dag nadat vonnis is gewezen.
3.4.
Het verweer van ABN AMRO strekt tot afwijzing van de vorderingen dan wel, indien de rechtbank ABN AMRO veroordeelt tot betaling van enig bedrag aan [eiser] , niet uitvoerbaar bij voorraadverklaring of overeenkomstig het bepaalde in artikel 233 lid 3 Rv, het verbinden van de voorwaarde aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring dat tot het bedrag dat ABN AMRO dient te voldoen, althans tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, zekerheid wordt gesteld door [eiser] in de vorm van een abstracte bankgarantie, al dan niet met inachtneming van het gestelde onder alinea 57 in de conclusie van antwoord en [eiser] te verwijzen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen nadat vonnis is gewezen, indien de proceskosten binnen die termijn niet zijn betaald en de nakosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagden] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [eiser] veroordeelt tot betaling aan [gedaagde1] van een bedrag van € 288.937,00, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar vanaf 1 mei 2010, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
[eiser] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag nadat vonnis is gewezen;
[eiser] veroordeelt in de nakosten, zijnde € 205,00, dan wel € 271,00 indien betekening van het vonnis plaatsvindt.
3.7.
Het verweer van [eiser] strekt tot afwijzing van de vorderingen en - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Tussen [eiser] enerzijds en [gedaagden] , [gedaagde6] en ABN AMRO anderzijds is in essentie in geschil of [gedaagde1] gehouden is de geldlening af te lossen. [eiser] is van mening dat [gedaagde1] de hoofdsom en rente dient te voldoen en verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar artikel 3.5 van de overeenkomst van geldlening. Daar staat dat de geldlening uiterlijk op 1 mei 2012 moest zijn afgelost. De geldlening is volgens [eiser] daarnaast op grond van artikel 3.2 opeisbaar omdat [gedaagde1] haar verplichtingen jegens [eiser] niet is nagekomen.
[gedaagden] , [gedaagde6] en ABN AMRO hebben deze standpunten - ieder met eigen argumenten - bestreden. Volgens hen staat het bepaalde in de akte van achterstelling eraan in de weg dat [eiser] enig bedrag kan opeisen.
4.2.
[gedaagden] , [gedaagde6] en ABN AMRO hebben zich in het bijzonder op het bepaalde in artikel 1 van de akte van achterstelling beroepen. Volgens [eiser] moet de akte van achterstelling echter uitgelegd worden in samenhang met de overeenkomst van geldlening, de pandakte en de overige artikelen van de akte van achterstelling. Dit leidt er in de visie van [eiser] toe dat genoemd artikel niet aan de verplichting van [gedaagde1] tot algehele aflossing van de geldlening in de weg staat omdat dat strijdig is met al hetgeen verder is overeengekomen.
4.3.
Voor het antwoord op de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze mogen toekennen aan een omstreden bepaling in een overeenkomst en wat zij te dien aanzien redelijkerwijze van elkaar mogen verwachten zijn de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van het contract en de wijze van totstandkoming ervan van belang.
Indien het een overeenkomst betreft die is aangegaan tussen twee gelijkwaardige professionele partijen en die betrekking heeft op een zuiver commerciële transactie terwijl bovendien vaststaat dat die partijen zijn bijgestaan door (een) deskundige(n), geldt als uitgangspunt dat groot gewicht toekomt aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van die woorden, gelezen in het licht van de overige, voor de uitleg relevante bepalingen. Ook dan kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4.
In artikel 1 onder a. van de akte van achterstelling staat dat [eiser] haar vordering niet zal opeisen zolang [gedaagde1] een krediet van ABN AMRO krijgt. Dat is niet strijdig met de overeenkomst van geldlening; in artikel 3.1 staat immers dat de vordering van [eiser] - bestaande uit het restant van de hoofdsom en de rente - is achtergesteld bij de vordering van ABN AMRO en in artikel 3.5 dat de geldlening uiterlijk na vijf jaar geheel dient te zijn afgelost, maar ook dan met inachtneming van de achterstelling. Uit deze artikelen volgt ook dat het standpunt van [eiser] dat de achterstelling enkel ziet op een hogere rang van ABN AMRO bij verhaal op goederen, niet opgaat. Artikel 3 van de akte van achterstelling - waarin dit is geregeld - geldt naast het bepaalde in artikel 1 van die akte. Dit wordt niet anders doordat in artikel 10 van de pandakte is bepaald dat [eiser] vanaf 1 mei 2012 tot executie kan overgaan na overleg met ABN AMRO. Ook dan moet immers rekening worden gehouden met de achterstelling wat betekent dat de vordering van [eiser] pas kan worden voldaan nadat de vordering van ABN AMRO geheel is voldaan.
4.5.
[eiser] heeft verder aangevoerd dat ABN AMRO en [gedaagden] ten onrechte de mening zijn toegedaan dat [eiser] de overeengekomen rente niet kan opeisen, zoals in artikel 1 onder de omcirkelde b. van de akte van achterstelling is vermeld.
De rechtbank overweegt dat onderdeel b. van artikel 1 bestaat uit drie varianten en dat om de "b" behorende bij de eerste variant een cirkel is geplaatst en dat daarbij parafen staan. Gelet op de geplaatste parafen is in redelijkheid geen andere uitleg mogelijk dan dat partijen het eens zijn met de keuze voor de toepasselijkheid van het eerste onderdeel b. in artikel 1 van de akte van achterstelling. Parafering dient immers om expliciet duidelijk te maken dat partijen akkoord zijn met een toevoeging; hier de omcirkeling. Daaraan doet niet af dat de andere als onderdeel b. aangeduide varianten niet zijn doorgestreept.
[eiser] werd vóór en tijdens het sluiten van de overeenkomst en het tekenen van de aktes bijgestaan door adviseurs. Dat ABN AMRO de akte van achterstelling pas op de leveringsdatum aan [eiser] heeft voorgelegd, zoals [eiser] heeft aangevoerd, brengt niet mee dat [eiser] aan de inhoud daarvan niet gebonden is. De adviseurs moeten in staat worden geacht ook in die - veronderstelde - situatie zich een mening te hebben kunnen vormen over de inhoud daarvan en daarover te hebben kunnen adviseren, wat dan ook heeft geresulteerd in een toevoeging aan artikel 4.
4.6.
Het door [eiser] gedane beroep op dwaling faalt. Indien [eiser] zou hebben gedwaald naar aanleiding van een mededeling van ABN AMRO dient dat voor haar rekening te blijven. Verder wordt een nadere inlichtingenplicht van [gedaagde1] en/of ABN AMRO niet aangenomen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eiser] is bijgestaan door adviseurs. De strekking van de akte van achterstelling was ook duidelijk en ongebruikelijk is de inhoud niet. [eiser] had er ook belang bij akkoord te gaan met het bepaalde in de akte van achterstelling nu mag worden aangenomen dat bij gebreke daarvan de door haar gewenste transactie niet door ABN AMRO zou zijn gefinancierd.
4.7.
[eiser] heeft voorts betoogd dat uit de gedragingen van [gedaagde1] blijkt dat artikel 1 van de akte van achterstelling niet van toepassing is en de hoofdsom en rente opeisbaar zijn. Zij heeft er daartoe op gewezen dat [gedaagde1] tot en met het eerste kwartaal van 2009 steeds per kwartaal de verschuldigde rente heeft voldaan en dat aflossing door middel van verrekening heeft plaatsgevonden.
ABN AMRO heeft daarover aangevoerd dat zij geen bezwaar had tegen de door [gedaagde1] gedane betalingen zolang [gedaagde1] aan haar verplichtingen jegens ABN AMRO voldeed. Toen [gedaagde1] ná april 2009 niet meer aan haar verplichtingen voldeed, had ABN AMRO wel bezwaar tegen betaling van rente en aflossing aan [eiser] .
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] uit de gedragingen van [gedaagde1] niet heeft mogen afleiden dat artikel 1 van de akte van achterstelling toepassing mist. ABN AMRO mocht met een beroep op de akte verdere betalingen aan [eiser] beletten. Alleszins voorstelbaar is dat zij dat in het tweede kwartaal van 2009 heeft gedaan. De gevolgen van de economische crisis werden toen voelbaar en gaven aanleiding tot voorzichtigheid. Dat ABN AMRO en [gedaagde1] - naar uit het door [eiser] overgelegde financiële jaarverslag 2010 blijkt - voor de periode van 1 april 2009 tot en met 31 december 2010 een stand still overeenkomst hebben gesloten met betrekking tot de aflossing en rentebetaling betekent verder niet dat [gedaagde1] geen verplichtingen had jegens ABN AMRO en de vorderingen van [eiser] had moeten voldoen.
De andere door [eiser] genoemde gedragingen, bijvoorbeeld de omstandigheid dat Load-Lok en Isolock conservatoir derdenbeslag onder [gedaagde1] hebben gelegd, leiden niet tot een ander oordeel.
4.9.
[eiser] heeft voorts aangevoerd dat de openstaande vorderingen opeisbaar zijn omdat [gedaagde1] in strijd met artikel 4 van de overeenkomst van geldlening en artikel 3, 4 en 6 van de pandakte heeft gehandeld. Hierdoor is de geldlening volgens [eiser] op grond van artikel 9 van de overeenkomst van geldlening volledig opeisbaar.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat een eventuele wanprestatie van [gedaagde1] er niet toe leidt dat de vordering van [eiser] niet meer is achtergesteld bij de vordering van ABN AMRO. Nu - naar onweersproken is - [gedaagde1] ná 2009 niet meer aan al haar verplichtingen jegens ABN AMRO kon voldoen, mocht zij geen betalingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening aan [eiser] verrichten.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de akte van achterstelling in de weg staat aan het door [eiser] opeisen van de openstaande hoofdsom en rente zolang [gedaagde1] verplichtingen heeft jegens ABN AMRO. [eiser] heeft onvoldoende omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagden] en ABN AMRO een beroep hebben gedaan op artikel 1 van de akte van achterstelling of dat zij misbruik hebben gemaakt van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde1] .
4.11.
[eiser] heeft bij conclusie van repliek aangevoerd dat zich na de comparitie nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan, resulterend in de overeenkomst van 10 september 2014. ABN AMRO heeft haar vordering op [gedaagde1] overgedragen aan CCC en daarom is in de visie van [eiser] onduidelijk wat nog de relevantie is van de akte van achterstelling. Daarbij heeft zij opgemerkt dat zij niet heeft ingestemd met een contractsovername door CCC.
[gedaagden] zijn hierop bij conclusie van dupliek niet ingegaan. Dit had wel op hun weg gelegen nu in artikel 6.1 van de overeenkomst van 10 september 2014 staat dat ABN AMRO onherroepelijk afstand doet van alle aanspraken en verplichtingen uit hoofde van enige borgstelling en/of hoofdelijke aansprakelijkheid voor enig lid van de Load-Lokgroep, waarvan [gedaagde1] blijkens de jaarrekeningen deel uitmaakt. ABN AMRO heeft bij conclusie van dupliek ook aangevoerd dat zij volledige kwijting heeft verleend aan [gedaagde1] voor alle schulden aan ABN AMRO.
4.12.
De rechtbank is gelet op het onder 4.11 overwogene van oordeel dat de akte van achterstelling vanaf 10 september 2014 niet meer in de weg staat aan opeisbaarheid van alle openstaande vorderingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening en de vaststellingsovereenkomsten. Er is immers niet langer sprake van verplichtingen van [gedaagde1] jegens ABN AMRO.
4.13.
[eiser] stelt dat zij nog € 1.207.764,00 van [gedaagde1] te vorderen heeft. Zij heeft in de berekening van dit bedrag - opgenomen in haar brief van 4 juli 2013 - echter bedragen betrokken die niet zien op de overeenkomst van geldlening of de vaststellingsovereenkomsten. [eiser] heeft over die andere bedragen niets - laat staan iets concreets - aangevoerd, zulks met uitzondering van de door Load Lok Italia S.r.l. (hierna: Load Lok Italia) aan de heer Veronese (hierna: Veronese) verstrekte geldlening die in reconventie aan de orde komt. De rechtbank gaat daarom van het volgende uit.
[gedaagde1] heeft bij e-mail van 9 maart 2009 aangegeven dat de door [eiser] op grond van de vaststellingsovereenkomsten te betalen bedragen kunnen worden verrekend met de eerste aflossing op de geldlening. Dat leidt ertoe dat de hoogte van de schuld per 1 april 2009 gesteld kan worden op € 929.446,00 (€ 1.250.000, -/- € 276.530,00 -/- € 44.024,00). [gedaagde1] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de daarover vanaf 1 april 2009 verschuldigde contractuele rente van 5% per jaar. [eiser] heeft immers - onbestreden - gesteld dat [gedaagde1] tot en met het eerste kwartaal van 2009 de verschuldigde rente heeft voldaan en daarna niet meer. De vordering, weergegeven in 3.1 onder primair g. en k. zal ten aanzien van [gedaagde1] in deze vorm worden toegewezen. Dat leidt ertoe dat de vordering, weergegeven in 3.1 onder - ten opzichte van primair g. - subsidiair h. ten aanzien van [gedaagde1] geen bespreking behoeft. Nu [eiser] onvoldoende afzonderlijk belang heeft bij een verklaring voor recht dat [gedaagde1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , zal de vordering - weergegeven in 3.1 onder f. ten aanzien van [gedaagde1] worden afgewezen.
4.14.
[eiser] heeft gevorderd dat [gedaagde2] , [gedaagde3] , [gedaagde4] en [gedaagde5] als (indirect) bestuurders van [gedaagde1] - ieder afzonderlijk en hoofdelijk - worden veroordeeld tot betaling van hetzelfde bedrag als [gedaagde1] .
4.15.
Indien een schuldeiser van een vennootschap is benadeeld door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, kan er mogelijk grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als - indirect - bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.16.
Ook als ervan wordt uitgegaan dat [gedaagde1] niet aan haar verplichtingen kan voldoen en dat verhaal evenmin mogelijk is, is deze vordering niet toewijsbaar. Daarvoor is noodzakelijk dat de door [eiser] gestelde schade een gevolg is van het gestelde onrechtmatig handelen van de (indirecte) bestuurders. Uit hetgeen door [gedaagden] is aangevoerd en door [eiser] niet voldoende gemotiveerd is weersproken, volgt echter dat de oorzaak van het niet nakomen van de verplichtingen jegens [eiser] is gelegen in verminderde bedrijfsresultaten van Load-Lok. [gedaagde1] heeft tot en met het eerste kwartaal van 2009 aan haar verplichtingen jegens zowel ABN AMRO als [eiser] voldaan. Daarna werden de gevolgen van de economische crisis merkbaar. Dit blijkt uit de in het financieel jaarverslag 2010 genoemde stand still overeenkomst en de vermelding in dat jaarverslag, net als in de financiële jaarverslagen 2011 en 2012, dat verlies is geleden. Load-Lok is vervolgens in 2014 overgegaan tot een herstructurering van de onderneming omdat ABN AMRO dit als voorwaarde stelde voor continuering van de kredietfaciliteit van Load-Lok. [gedaagden] stellen dat hierdoor een faillissement kon worden voorkomen. Nu moeilijk voorstelbaar is dat ABN AMRO bereid zou zijn tegen betaling van € 500.000,00 afstand te doen van haar vorderingen op [gedaagde1] ten bedrage van € 7.845.731,27 als daar geen dringende aanleiding voor was, gaat de rechtbank ervan uit dat Load-Lok een reëel risico liep op een faillissement.
De verwijten van [eiser] houden in dat de (indirecte) bestuurders van Load-Lok hebben bewerkstelligd dan wel toegelaten dat a) nieuwe leningen zijn aangegaan zonder daarvoor goedkeuring aan [eiser] te vragen, b) nieuwe aandelen zijn uitgegeven en aan [aandeelhouder] verkocht, zonder [eiser] informatie te verstrekken en in de gelegenheid te stellen haar voorkeursrecht uit te oefenen, c) de nieuw uitgegeven aandelen niet in tweede pand zijn gegeven onder gelijkluidende voorwaarden als de reeds in pand gegeven aandelen, d) in strijd met de overeenkomst van geldlening geen betalingen zijn verricht. Al dit handelen dan wel nalaten heeft niet tot de door [eiser] gestelde schade geleid. Deze is veroorzaakt doordat de bedrijfsresultaten van Load-Lok onder invloed van de economische crisis onvoldoende waren om [gedaagde1] in staat te stellen aan haar verplichtingen jegens ABN AMRO te voldoen en het bepaalde in de akte van achterstelling verhinderde daarom dat [gedaagde1] de overeengekomen rente en aflossing aan [eiser] betaalde. De (on)mogelijkheden tot verhaal van [eiser] hebben door de verweten gedragingen geen verandering ondergaan. Indien zij immers zou zijn overgegaan tot executie van de verpande aandelen, zou de opbrengst eerst aan ABN AMRO zijn toegekomen en zeer onwaarschijnlijk is dat er daarna nog een bedrag voor [eiser] zou hebben geresteerd.
De vorderingen, weergegeven in 3.1 onder primair g. en subsidiair h. zullen ten aanzien van [gedaagde2] , [gedaagde3] , [gedaagde4] en [gedaagde5] worden afgewezen. Dit leidt ertoe dat ook de vorderingen - weergegeven in 3.1 onder f. en k. - ten aanzien van [gedaagde2] , [gedaagde3] , [gedaagde4] en [gedaagde5] niet toewijsbaar zijn.
4.17.
De vordering van [eiser] om [gedaagde6] als voormalig bestuurder van [gedaagde1] te veroordelen tot betaling van € 119.248,00 - weergegeven in 3.1 onder i. - althans tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat - weergegeven in 3.1 onder j. - zal op dezelfde gronden als hiervoor genoemd in 4.16 worden afgewezen. Dit leidt ertoe dat de vorderingen - weergegeven in 3.1 onder f. en k. - ten aanzien van [gedaagde6] evenmin toewijsbaar zijn.
4.18.
Ook de vordering om ABN AMRO afzonderlijk en hoofdelijk te veroordelen tot betaling van hetzelfde bedrag als waartoe [gedaagde1] zal worden veroordeeld, is niet voor toewijzing vatbaar; er bestaat geen grond voor aansprakelijkheid van ABN AMRO. Tot 14 september 2014 waren de openstaande vorderingen van [eiser] achtergesteld bij de vorderingen van ABN AMRO. Er kan ABN AMRO geen verwijt van worden gemaakt dat [gedaagde1] het bedrag van € 928.446,00, te vermeerderen met rente - in afwachting van de beslissing in de onderhavige procedure - na die datum niet heeft voldaan. Dit leidt ertoe dat de vorderingen - weergegeven in 3.1 onder f., g., h. en k. - ten aanzien van ABN AMRO niet toewijsbaar zijn.
4.19.
[eiser] heeft voorts gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat alle openstaande vorderingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening en de vaststellingsovereenkomsten opeisbaar zijn. Bij toewijzing van deze vorderingen heeft [eiser] onvoldoende afzonderlijk belang. [gedaagde1] zal immers worden veroordeeld tot betaling van het bedrag dat resteert na verrekening van het op grond van deze overeenkomsten over en weer verschuldigde. De vorderingen als weergegeven in 3.1 onder a. en b. zullen worden afgewezen.
4.20.
[eiser] heeft daarnaast gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de door [gedaagde3] gestelde borgstelling door haar kan worden ingeroepen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [gedaagde3] ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van [gedaagde1] handelde toen hij zich borg stelde. Dit is door [gedaagden] bestreden. Volgens hen heeft de borgstelling niet plaatsgevonden ten behoeve van de uitoefening van het bedrijf en heeft de echtgenote van [gedaagde3] de borgstelling rechtsgeldig vernietigd.
4.21.
Op grond van artikel 1:88 BW behoeft een echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot indien hij zich als bestuurder van een vennootschap anders dan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap als borg verbindt. Vast staat dat de echtgenote van [gedaagde3] geen toestemming voor de borgstelling heeft gegeven.
[gedaagde3] is bestuurder van [gedaagde2] , een besloten vennootschap die in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is aangeduid als een financiële holdingvennootschap. Nu [gedaagde2] bestuurder is van [gedaagde1] terwijl de door [eiser] overgelegde statuten van [gedaagde1] inhouden dat zij onder meer als doel heeft belangen in rechtspersonen te verwerven en geldleningen op te nemen of verstrekken, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde3] zich ten behoeve van de normale uitoefening het bedrijf van [gedaagde1] als borg heeft verbonden voor de schuld van [gedaagde1] uit hoofde van de overeenkomst van geldlening die is aangegaan ter gedeeltelijke financiering van de aankoop van de aandelen. Dat [gedaagde3] via [gedaagde2] bestuurder is van [gedaagde1] maakt dit niet anders. Dit betekent dat de echtgenote geen toestemming hoefde te geven. Aan haar komt daarom niet de bevoegdheid tot vernietiging van de borgstelling toe.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering, weergegeven in 3.1 onder c., toewijsbaar is. Indien [gedaagde1] niet aan haar betalingsverplichtingen voldoet, kan [eiser] [gedaagde3] als borg aanspreken.
4.22.
[eiser] heeft gevorderd dat ABN AMRO wordt veroordeeld te gehengen en gedogen dat [gedaagde1] de betaling uit hoofde van de overeenkomst van geldlening en vaststellingsovereenkomsten verricht en dat voor recht wordt verklaard dat zij ieder bedrag dat zij na een veroordeling in reconventie aan [gedaagde1] dient te betalen mag verrekenen met ieder bedrag dat [gedaagde1] na een veroordeling in conventie aan haar dient te betalen.
Zoals hiervoor onder 4.12 is overwogen, heeft [gedaagde1] geen verplichtingen meer jegens ABN AMRO. De akte van achterstelling - met onder meer de in artikel 1 onder a., b. en e. opgenomen verplichtingen - is niet langer van toepassing. Dat betekent dat [eiser] op de in wet geregelde wijze kan overgaan tot verrekening. [eiser] heeft daarom onvoldoende belang bij toewijzing van de in 3.1 onder d. en e. weergegeven vorderingen; zij zullen worden afgewezen.
4.23.
[eiser] heeft vergoeding van buitengerechtelijke kosten "conform het liquidatietarief" gevorderd. Nu de door of in opdracht van [eiser] verrichte werkzaamheden ter verkrijging van voldoening buiten rechte zijn gemaakt voordat de vorderingen op [gedaagde1] opeisbaar waren, zal deze vordering - weergegeven in 3.1 onder l. - worden afgewezen.
4.24.
[gedaagde1] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 76,71
- griffierecht 3.715,00
- salaris advocaat
7.740,00(3,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 11.531,71
De gevorderde rente zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag nadat vonnis zal zijn gewezen.
4.25.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van [gedaagde6] en van ABN AMRO worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde6] worden begroot op:
- griffierecht € 1.474,00
- salaris advocaat
4.263,00(3,0 punten × tarief € 1421,00)
Totaal € 5.737,00
De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op
- griffierecht € 3.715,00
- salaris advocaat
7.740,00(3,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 11.455,00
De gevorderde rente zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag nadat vonnis zal zijn gewezen.
4.26.
Ten aanzien van [gedaagde3] worden de vorderingen voor wat betreft de borgstelling toegewezen en voor het overige afgewezen. Dat rechtvaardigt een compensatie van de kosten, mede gelet op het feit dat procesverrichtingen die specifiek ten behoeve van de tegen [gedaagde3] gerichte vorderingen zijn verricht van beperkte omvang zijn geweest.
Nu de vorderingen van [eiser] ten aanzien van [gedaagde2] , [gedaagde4] en [gedaagde5] zullen worden afgewezen, is [eiser] ten opzichte van hen aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde2] , [gedaagde4] en [gedaagde5] zullen evenwel op nihil worden gesteld; zij hebben naast [gedaagde1] geen afzonderlijk verweer gevoerd.
4.27.
De door [eiser] en ABN AMRO gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
4.28.
[gedaagden] leggen aan hun vordering tot betaling van € 288.937,00 door [eiser] ten grondslag dat [eiser] [gedaagde1] heeft gevrijwaard voor alle schade die voortvloeit uit de geldlening die Load Lok Italia aan Veronese heeft verstrekt (hierna; de geldlening Veronese). [gedaagden] hebben ter onderbouwing daarvan verwezen naar artikel 6.1 onder (g) van de koopovereenkomst en naar artikel 1.3 onder H van vaststellingsovereenkomst.
4.29.
[eiser] heeft niet betwist dat zij op grond van het bepaalde in de koopovereenkomst en vaststellingsovereenkomst I tot betaling gehouden is. Zij heeft wel de hoogte van het bedrag betwist. [eiser] is van mening dat zij niet gehouden is meer dan € 257.777,00 te betalen omdat dit de omvang van de geldlening Veronese per 31 december 2007 was en het door haar te betalen bedrag nooit hoger kan zijn. [eiser] is verder van mening dat zij pas tot betaling verplicht was nadat [gedaagde1] haar een overzicht van het verloop van de geldlening Veronese had verstrekt en een conceptakte van cessie waarbij de vordering op Veronese zou worden overgedragen aan [eiser] . [eiser] heeft aangevoerd dat zij een dergelijke conceptakte nooit heeft ontvangen.
4.30.
In de koopovereenkomst staat dat [eiser] het op 1 mei 2010 eventueel nog openstaande bedrag van de geldlening Veronese aan [gedaagde1] zal vergoeden en dat [gedaagde1] ervoor zal zorgen dat Load Lok Italia haar overeenkomst met Veronese zal nakomen. Anders dan [gedaagden] menen, houdt dit laatste een verplichting in om daarvoor te zorgen vanaf de datum dat de aandelen zijn overgedragen. In het door [eiser] overgelegde overzicht van het verloop van de geldlening Veronese staat dat hij vanaf 2008 tot en met augustus 2011 geen enkele (rente)betaling meer heeft gedaan en dat geen bonussen in mindering zijn gebracht. Dit roept vragen op, waaronder de vraag welke inspanning [gedaagde1] zich heeft getroost om ervoor te zorgen dat Load Lok Italia Veronese aansprak en tot betaling aanspoorde. Zij had hiertoe de mogelijkheid omdat Veronese - zoals staat in een door [eiser] overgelegde brief van 2 september 2011 van zijn hand - tot en met augustus 2011 bij Load Lok Italia werkzaam was. [gedaagden] hebben hierover niets aangevoerd. Dit had gelet op de duidelijke tekst van artikel 6.1 onder (g) wel op hun weg gelegen, te meer nu in vaststellingsovereenkomst I is vastgelegd dat de afwikkeling zal plaatsvinden conform het bepaalde in de koopovereenkomst. Gelet op het ontbreken van enige uitleg op dit punt houdt de rechtbank het ervoor dat [gedaagde1] het aan zichzelf te wijten heeft dat de geldlening Veronese na 31 december 2007 verder is opgelopen. Dit dient voor haar eigen rekening te blijven. Mede gelet op de omstandigheid dat [eiser] rekening houdt met een door haar te betalen bedrag van € 257.777,49 - zij heeft dit bedrag aanvankelijk in mindering gebracht op het bedrag dat zij in conventie vorderde - zal zij worden veroordeeld tot betaling van € 257.777,49. Daarbij merkt de rechtbank op dat noch in de overeenkomst van geldlening noch in vaststellingsovereenkomst I de voorwaarde is opgenomen dat de vordering van Load Lok Italia op Veronese aan [eiser] moet worden gecedeerd alvorens zij tot betaling is gehouden.
4.31.
[gedaagden] verlangen dat [eiser] over de hoofdsom contractuele rente zal betalen. Hiervoor is geen plaats omdat betaling van deze rente niet is overeengekomen.
De hoofdsom zal worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2010. In dat verband is van belang dat [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde1] haar op 6 mei 2010 heeft bericht wat de hoogte van de geldlening Veronese was. Hierdoor was de vordering van [gedaagden] voldoende bepaald - ook al bestond van aanvang af discussie over dit bedrag - en dit is daarom gelijk te stellen met de in artikel 6:119a BW genoemde factuur. De handelsrente is op grond van dat artikel daarom vanaf dertig dagen na 6 mei 2010 verschuldigd.
4.32.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde1] worden begroot op salaris advocaat € 3.870,00 (3,0 punten × factor 0,5 × tarief € 2.580,00).
4.33.
De door [gedaagde1] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de door [gedaagde3] gestelde borgstelling van € 125.000,00 kan worden ingeroepen door [eiser] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 929.446,00 (negenhonderdnegenentwintigduizend vierhonderdzesenveertig euro), vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar over het toegewezen bedrag met ingang van 1 april 2009 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 11.531,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag nadat dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde6] tot op heden begroot op € 5.737,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag nadat dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 11.455,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag nadat dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling;
5.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde2] , [gedaagde4] en [gedaagde5] tot op heden begroot op nihil;
5.8.
compenseert de proceskosten tussen [eiser] en [gedaagde3] , in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
5.9.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van ABN AMRO, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.10.
verklaart dit vonnis in conventie voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.12.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde1] te betalen een bedrag van € 257.777,49 (tweehonderdzevenenvijftigduizend zevenhonderdzevenenzeventig euro en negenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 6 juni 2010 tot de dag van volledige betaling;
5.13.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 3.870,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dat nadat dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling;
5.14.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [gedaagden] , begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.15.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.16.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2015.
2066 / 1729