In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande ouder, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, waarbij haar aanvraag om bijstand werd afgewezen en een voorschot van € 900,- werd teruggevorderd. De rechtbank Rotterdam heeft op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, die eerder op 31 maart 2015 ter zitting is behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting erkende de verweerder dat het recht op bijstand kan worden vastgesteld, maar heeft hij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het gebrek in het besluit te herstellen, zoals eerder aangegeven in een tussenuitspraak van 3 juni 2015.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat het bestreden besluit een gebrek vertoont en verweerder de gelegenheid gegeven om dit te herstellen. Verweerder heeft echter besloten om dit niet te doen en verzocht om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en geoordeeld dat er onvoldoende zekerheid is over de middelen van eiseres om het recht op bijstand zelf vast te stellen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit vernietigd moet worden, omdat er geen grond is voor het standpunt dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres vergoedt en is verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.225,-. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.