Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
2.Het standpunt van de betrokkene
3.De door de officier van justitie overgelegde stukken
4.De beoordeling
inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak gaat het om een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie, die een sanctie had opgelegd aan de betrokkene wegens overschrijding van de maximum snelheid binnen de bebouwde kom. De initiële beschikking werd op 13 maart 2013 gegeven, waarbij een boete van € 51,00 werd opgelegd, vermeerderd met administratiekosten. Betrokkene heeft hiertegen administratief beroep aangetekend, maar dit werd door de officier van justitie op 21 augustus 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft betrokkene op 27 augustus 2013 beroep aangetekend bij de kantonrechter tegen deze beslissing.
Betrokkene heeft ook een verzoek tot herziening ingediend, omdat hij meende dat de termijn voor het doorzenden van het beroepschrift was overschreden. De officier van justitie heeft echter geen reden gezien om de beschikking te vernietigen en heeft betrokkene in gebreke gesteld. Betrokkene heeft daarop bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. De zaak is behandeld op een openbare zitting op 13 oktober 2014, waar de officier van justitie vertegenwoordigd was, maar betrokkene niet verscheen.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de officier van justitie betrokkene in de gelegenheid heeft gesteld om de gronden van zijn beroep aan te vullen, maar dat betrokkene hier niet op heeft gereageerd. Hierdoor was de beslissing van de officier van justitie om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren terecht. Het verzoek van betrokkene om een dwangsom vast te stellen werd afgewezen, omdat de officier van justitie niet verplicht was om binnen een redelijke termijn op het verzoek te beslissen. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek tot vaststelling van een dwangsom af.