opposant
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
Bij besluit van 6 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van opposante tegen het primaire besluit van 28 juli 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen het bestreden besluit op 2 december 2014 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 21 april 2015 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep ongegrond verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak bij brief van 4 mei 2015 verzet gedaan. Het verzet is behandeld ter zitting van 13 augustus 2015. Opposante en haar gemachtigde waren aanwezig.
1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 21 april 2015 het beroep van opposant terecht met toepassing van artikel 8:54 van de Awb vereenvoudigd heeft behandeld, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk ongegrond was. Dit oordeel was gebaseerd op de overweging dat verweerder terecht tot het oordeel is gekomen dat opposante te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 28 juli 2014 en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposante niet in verzuim is geweest.
2. Opposante heeft aangevoerd dat verweerder het besluit van 28 juli 2014 naar het adres [adres] heeft gezonden, terwijl verweerder ermee bekend was dat zij feitelijk verbleef op de camping [naam 2] met als postadres [adres] . Opposante heeft aangegeven dat verweerder de post vrijwel altijd naar het campingadres heeft gestuurd. Het besluit van 28 juli 2014 is - als gevolg van eenzijdig handelen door verweerder, zonder dat opposante hiervan wist - naar het adres [adres] gezonden. Opposante meent dat zij er op mocht vertrouwen dat ook het besluit van 28 juli 2014 naar het campingadres zou worden verstuurd. Dit besluit heeft haar niet tijdig bereikt, omdat de bewoner van het adres [adres] vanaf 29 juli 2014 langdurig op vakantie was. Voorts heeft opposante verklaard dat zij altijd door verweerder werd gebeld als er een beslissing of andere brief door verweerder aan haar werd toegezonden. Opposante meent dat zij er op mocht vertrouwen dat verweerder dit ten aanzien van het besluit van 28 juli 2013 ook zou doen.
3. De verzetrechter is van oordeel dat de rechtbank niet zonder nader onderzoek tot de conclusie heeft kunnen komen dat opposantes beroep kennelijk ongegrond was. Hierbij is van belang dat opposante in haar beroepschrift heeft aangevoerd dat zij vanaf juli 2009 haar post met betrekking tot haar uitkering ontving op het adres van de camping waar zij verbleef, te weten [adres] , terwijl het besluit van 28 juli 2014 naar het adres [adres] is gezonden. Daarbij heeft opposante een op
7 november 2013 gedateerde, aan haar gerichte brief van verweerder overgelegd, die (wel) naar het campingadres is gezonden. Dit had voor de rechtbank aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te verrichten.
4. De verzetrechter komt daarom tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte met toepassing van artikel 8:54 van de Awb uitspraak heeft gedaan. Om deze reden is het verzet gegrond, zodat de uitspraak waartegen verzet was gedaan vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
5. De verzetrechter heeft in verzet nader onderzoek verricht, onder meer door schriftelijk, voorafgaande aan de zitting, nadere informatie bij verweerder op te vragen, waarop opposante schriftelijk heeft kunnen reageren. Partijen zijn beiden uitgenodigd voor de zitting over het verzet en zijn in de uitnodiging voor die zitting gewezen op de mogelijkheid dat ook de beroepszaak kan worden afgedaan. Na de behandeling ter zitting is de verzetrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep. Zij doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb ook uitspraak op het beroep.
6. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, aldus het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterweg blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7. Niet in geschil is, en ook de verzetrechter stelt vast, dat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn is ingediend. Aan de orde is de vraag of de te late indiening van het bezwaarschrift op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is te achten.
8. Anders dan opposante is de verzetrechter van oordeel dat dit niet het geval is. Zij heeft daartoe het navolgende van belang geacht.
9. Blijkens het door opposante overgelegde uittreksel BRP stond zij vanaf 12 november 2012 ingeschreven op het adres [adres] . Uit de door verweerder in geding gebrachte gespreksverslagen van het Klantencontactcentrum (KCC) blijkt dat opposante op 8 november 2013 aan het KCC telefonisch heeft meegedeeld dat zij vanaf dat moment voor onbepaalde tijd verbleef op de camping [naam 2] . Verder blijkt daaruit dat door opposante op 18 november 2013 aan het KCC is meegedeeld dat zij gedurende de periode van 30 november 2013 tot 21 februari 2014 met een caravan door Europa zou gaan trekken. Verweerder heeft vanaf dat moment de voor opposante bestemde correspondentie, in casu de op 2 december 2013, 28 januari 2014, 26 februari 2014, 17 maart 2014 en 14 mei 2014 gedateerde brieven, alsmede het besluit van 28 juli 2014, naar het adres [adres] verstuurd. Uit het uittreksel BRP blijkt dat opposante per 8 september 2014 staat geregistreerd op het adres [adres] . De na deze datum door verweerder aan opposante gerichte correspondentie is naar laatstvermeld (camping)adres gezonden.
10. Uit het voorgaande blijkt dat de stelling van opposante, dat verweerder de voor opposante bestemde post nagenoeg altijd naar het campingadres heeft verstuurd en dat verweerder dit met de toezending van het besluit van 28 juli 2014 plotseling heeft gewijzigd, onjuist is. Opposante mocht er dan ook niet op vertrouwen dat genoemd besluit naar het adres van de camping zou worden verstuurd. Tevens heeft opposante ten tijde van de ontvangst van de hiervoor aangehaalde correspondentie tijdens haar contacten met verweerder in februari en maart 2014 niet aangegeven dat de post naar het campingadres moest worden gestuurd.
Dat de bij het beroepschrift overgelegde brief van 7 november 2013 wel is geadresseerd aan het campingadres van opposante is gelet op de hiervoor onder 9. weergegeven gang van zaken logisch verklaarbaar, omdat deze datum is gelegen voor het contactmoment van
18 november 2013 waarop zij aan het KCC doorgaf in Europa te zullen gaan rondtrekken.
Opposante heeft haar stelling dat zij door verweerder altijd werd gebeld als een besluit of andere brief aan haar werd toegezonden en dat zij er daarom op mocht vertrouwen dat verweerder dit ook zou doen ingeval van het besluit van 28 juli 2014, niet voldoende aannemelijk gemaakt.
11. Gelet op het voorgaande is de verzetrechter van oordeel dat verweerder het besluit van 28 juli 2014 terecht heeft toegezonden aan het adres waarop opposante op dat moment in de registratie BRP stond ingeschreven. Voor zover opposante dit besluit niet tijdig heeft ontvangen als gevolg van de afwezigheid van de bewoner op het adres Zenit 11 te Hellevoetsluis komt dit voor haar rekening en risico. Hieruit volgt dat de redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposante niet in verzuim is geweest.
12. Het beroep is daarom ongegrond.
13. Gelet hierop - en ondanks het feit dat het verzet gegrond wordt verklaard - bestaat er geen aanleiding om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door opposante gemaakte proceskosten. Hierbij is van belang dat het bestreden besluit in rechte in stand kan blijven.