In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is [eiser] in conflict met de besloten vennootschap SEACONTRACTORS MARITIME PERSONNEL B.V. (SMP) over de uitvoering van een non-concurrentiebeding. [eiser] was eerder in dienst bij SMP en heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd om bij een concurrent, CSC Crewing B.V., in dienst te treden. SMP heeft een vonnis verkregen van de kantonrechter dat [eiser] verbiedt om voor CSC Crewing te werken en hem een dwangsom oplegt voor elke dag dat hij dit bevel negeert. [eiser] heeft echter in dit kort geding aangevoerd dat het vonnis van de kantonrechter lijdt aan juridische misslagen, onder andere omdat de kantonrechter de bewijslast van het bestaan van het non-concurrentiebeding bij [eiser] heeft gelegd, terwijl dit volgens de wet bij de werkgever ligt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de kantonrechter niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het non-concurrentiebeding van toepassing zou zijn en dat de executie van het vonnis moet worden geschorst totdat er in hoger beroep een eindbeslissing is genomen. Tevens zijn de door SMP gelegde beslagen opgeheven en is SMP veroordeeld in de proceskosten van [eiser].