ECLI:NL:RBROT:2015:7603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
14/379
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding voor rechtsbijstand in strafzaak afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid verzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding voor rechtsbijstand in een strafzaak. Verzoeker, geboren in 1971, had een verzoek ingediend om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand ter hoogte van € 2.601,50 en € 550,- voor het opstellen van het verzoekschrift. Het verzoek was ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een vergoeding kan worden toegekend aan een gewezen verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet als 'gewezen verdachte' kan worden aangemerkt, omdat hij nooit door politie of justitie als verdachte is aangemerkt. Dit werd bevestigd door een brief van de officier van justitie waarin stond dat verzoeker niet als verdachte was aangemerkt na een aangifte van seksueel misbruik. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat er een aangifte was gedaan en dat er onderzoek was verricht, niet voldoende was om verzoeker als verdachte aan te merken. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek om schadevergoeding, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 591a Sv. De beslissing werd genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Raadkamernummer: 14/379
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het op 13 februari 2014 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van:

[verzoeker],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
verzoeker,
in deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. M. Jansen, kantoor houdende aan de Voorstraat 61 B, 3201 BA Spijkenisse.

Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat ten laste van de Staat aan verzoeker een vergoeding wordt toegekend:
  • ad € 2.601,50 ter zake van kosten voor rechtsbijstand in de strafzaak;
  • ad € 550,- ter zake van kosten voor het door zijn raadsman opstellen, indienen en in diens aanwezigheid behandelen van het onderhavige verzoekschrift.

Procesgang

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende bijlagen, alsook van het in raadkamer door de officier van justitie overgelegde proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Rotterdam van 6 januari 2014.
Het verzoek is aanvankelijk op 12 mei 2015 in het openbaar behandeld door de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank. Bij beschikking van 4 juni 2015 is het onderzoek heropend en is de zaak verwezen naar de meervoudige raadkamer. De meervoudige raadkamer van de rechtbank heeft het verzoek vervolgens - in het openbaar - behandeld op 24 september 2015. Daarbij zijn gehoord officier van justitie mr. M.A. Boheur en de - uitdrukkelijk daartoe gemachtigde - raadsman van verzoeker, mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse. Verzoeker is niet verschenen.
De raadsman heeft het verzoek toegelicht.
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in het verzoek. Subsidiair heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek tot een bedrag van € 1.179,70 ter zake van kosten voor rechtsbijstand in de strafzaak en een bedrag van € 550,- ter zake van kosten voor de onderhavige procedure, een en ander overeenkomstig de door haar overgelegde en in het dossier gevoegde aantekeningen.

Ontvankelijkheid

Indien een strafzaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan - ingevolge het bepaalde in artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - aan
de gewezen verdachteuit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman.
De vraag die zich thans voordoet, is of verzoeker kan worden aangemerkt als een ‘gewezen verdachte’. Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 27 Sv wordt, vóórdat de vervolging is aangevangen, als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Daarna wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.
Uit de zich bij de stukken bevindende brief van officier van justitie mr. W.B.J. ten Have van 7 januari 2014 aan verzoeker blijkt dat op 8 juli 2013 aangifte tegen hem is gedaan ter zake van seksueel misbruik van een minderjarige leerling van de school waar verzoeker toen werkzaam was, alsook dat naar aanleiding van die aangifte diverse getuigen zijn gehoord. De politie heeft verzoeker bij brief van 17 december 2013 verzocht om op 6 januari 2014 te verschijnen op het politiebureau in Sliedrecht voor een gesprek over de tegen hem gedane aangifte. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 6 januari 2014 heeft de politie verzoeker tijdens dat gesprek verteld waarvan aangifte is gedaan, alsook dat de officier van justitie op basis van de uitkomst van het onderzoek dat op de aangifte is gevolgd heeft besloten om verzoeker niet als verdachte aan te merken. De officier van justitie heeft dit bij brief van 7 januari 2014 aan verzoeker bevestigd.
De rechtbank stelt voorop dat het enkele feit dat naar aanleiding van een gedane aangifte onderzoek door de politie wordt gedaan, niet maakt niet dat de persoon waartegen aangifte is gedaan direct als verdachte is aangemerkt. Gezien de gang van zaken zoals hiervoor beschreven, moet voorts worden geconcludeerd dat de verzoeker nimmer door politie of justitie als verdachte is aangemerkt.
Het feit dat de uitnodiging om aan het bureau te verschijnen van 17 december 2013 als onderwerp de tekst “uitnodiging voor verhoor” bevat, maakt dat niet anders. Uit het proces-verbaal blijkt dat van een “verhoor” in het geheel geen sprake is geweest. Verzoeker is in het gesprek direct medegedeeld dat hij niet als verdachte is aangemerkt, hetgeen door (de gemachtigde van) verzoeker ook niet is betwist.
Dat verzoeker (buiten toedoen van politie en justitie) reeds in de zomer van 2013 bekend is geworden met het feit dat aangifte tegen hem was gedaan en dat de politie bezig was met onderzoek, ten gevolge waarvan hij op 16 september 2013 een raadsman heeft ingeschakeld en kosten heeft gemaakt, maakt het voorgaande evenmin anders. Dat verzoeker een raadsman heeft ingeschakeld is onder deze omstandigheden niet onbegrijpelijk, echter voor vergoeding uit ’s Rijks kas van de hiervoor gemaakte kosten is slechts plaats indien hij door politie of justitie als verdachte is aangemerkt. Nu hiervan geen sprake is geweest, kan verzoeker niet kan worden aangemerkt als een ‘gewezen verdachte’ in de zin van artikel 591a Sv.
Verzoeker dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in het verzoek.

Beslissing

De rechtbank:

Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.

Deze beslissing is genomen door:
mr. C. Laukens, voorzitter,
en mrs. E.I. Mentink en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Biemond, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2015.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.