In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding voor rechtsbijstand in een strafzaak. Verzoeker, geboren in 1971, had een verzoek ingediend om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand ter hoogte van € 2.601,50 en € 550,- voor het opstellen van het verzoekschrift. Het verzoek was ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een vergoeding kan worden toegekend aan een gewezen verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet als 'gewezen verdachte' kan worden aangemerkt, omdat hij nooit door politie of justitie als verdachte is aangemerkt. Dit werd bevestigd door een brief van de officier van justitie waarin stond dat verzoeker niet als verdachte was aangemerkt na een aangifte van seksueel misbruik. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat er een aangifte was gedaan en dat er onderzoek was verricht, niet voldoende was om verzoeker als verdachte aan te merken. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek om schadevergoeding, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 591a Sv. De beslissing werd genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.