ECLI:NL:RBROT:2015:8152

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
C/10/436112 / HA ZA 13-1080
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kinderopvangtoeslag op grond van ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak heeft eiseres, met behulp van gedaagde, kinderopvangtoeslag aangevraagd voor haar minderjarige dochter. Gedaagde ontving deze toeslag op haar rekening, maar heeft deze niet doorbetaald aan het kinderdagverblijf. De Belastingdienst heeft vervolgens de ontvangen toeslag teruggevorderd van eiseres. Eiseres vordert betaling van gedaagde op grond van ongerechtvaardigde verrijking, omdat gedaagde de toeslag ten onrechte heeft ontvangen. Gedaagde voert verweer en stelt dat eiseres gebruik heeft gemaakt van de kinderopvang en dat zij haar schade niet heeft beperkt door de Belastingdienst om herziening te verzoeken. De rechtbank oordeelt dat beide verweren van gedaagde falen. De rechtbank stelt vast dat gedaagde ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat er geen gastouderovereenkomst was die rechtvaardigde dat gedaagde de toeslag ontving. Eiseres is verarmd door de terugvordering van de Belastingdienst. De rechtbank wijst de vordering van eiseres toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van € 29.468,44, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De reconventionele vordering van gedaagde wordt afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/436112 / HA ZA 13-1080
Vonnis van 11 november 2015
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.F. van den Ende,
tegen
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D. Matadien.
Partijen zullen hierna [eiser 2] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 maart 2014 waarbij een comparitie van partijen is bevolen en de daarin genoemde processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 juni 2014 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte na comparitie van [eiser 2] , met één productie;
  • de antwoordakte na comparitie van [gedaagde 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie

2.1.
[eiser 2] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling aan [eiser 2] van:
een bedrag van € 37.192,00;
een bedrag van € 1.696,00;
de proceskosten.
2.2.
Aan deze vorderingen legt [eiser 2] de volgende stellingen ten grondslag:
  • in 2008 meldt [eiser 2] haar minderjarige dochter Selin aan bij Max Kinderopvang B.V. (hierna: Max Kinderopvang) voor opvang per 1 oktober 2008;
  • “in dezelfde periode” vraagt [eiser 2] met behulp van [gedaagde 2] kinderopvangtoeslag aan;
  • [eiser 2] ontvangt vervolgens een voorschotbeschikking d.d. 11 december 2008 inzake Kinderopvangtoeslag 2009 van de Belastingdienst waarin is aangegeven dat een voorschot kinderopvangtoeslag wordt toegekend op basis van 43 uur per maand en dat betaling van dit maandelijkse voorschot plaatsvindt op rekeningnummer [rekeningnummer 1] (prod. 1 van [eiser 2] );
  • dit is het rekeningnummer van Max Kinderopvang; dit voorschot wordt vervolgens overgemaakt naar dit rekeningnummer;
  • hierna ontvangt [eiser 2] een bericht van de Belastingdienst van 12 november 2009 inzake herziening voorschot 2009 Kinderopvangtoeslag waarin is aangegeven dat er een nieuwe wijziging is doorgegeven aan de Belastingdienst per 1 januari 2009; het in dit bericht vermelde rekeningnummer waarna het nieuwe voorschot kinderopvangtoeslag zal worden overgemaakt is [rekeningnummer 2] (prod. 2 van [eiser 2] ); tevens staat in dit bericht van de Belastingdienst dat het aantal uren per maand aan kinderopvang bij Max Kinderopvang is verhoogd naar 194 uur alsmede dat er 142 uur is aangevraagd voor opvang bij een “Gastouderopvang”;
  • in diezelfde periode wordt [eiser 2] geconfronteerd met een deurwaardersexploot waaruit blijkt dat Max Kinderopvang vanaf 2009 geen kinderopvangtoeslag meer gestort heeft gekregen op haar rekening;
  • [eiser 2] verzoekt [gedaagde 2] vervolgens om opheldering; [gedaagde 2] verzekert [eiser 2] daarop dat er sprake is geweest van een misverstand en dat zij, [gedaagde 2] , dit misverstand zal oplossen; vervolgens maakt [gedaagde 2] op 23 november 2009 een bedrag van € 11.276,56 over naar Max Kinderopvang;
  • per 1 mei 2010 is de overeenkomst tussen [eiser 2] en Max Kinderopvang geëindigd en blijft Selin bij [eiser 2] thuis;
  • in augustus 2010 meldt [eiser 2] Selin bij Peuterspeelzalen SWF aan;
  • [eiser 2] ontvangt vervolgens een voorschotbeschikking d.d. 4 december 2008 inzake Kinderopvangtoeslag 2011 (prod. 6 van [eiser 2] ); hierin is uitgegaan van de gegevens in 2010, namelijk 194 uur per maand opvang bij Max Kinderopvang;
  • hierna wordt [eiser 2] geconfronteerd met twee dwangbevelen van de Belastingdienst van 17 augustus 2011 tot betaling van bedragen van € 6.966,00 en € 10.124,00 betreffende respectievelijk de aanslag kinderopvangtoeslag 2009 en de aanslag kinderopvangtoeslag 2011 (prod. 7 van [eiser 2] );
  • vervolgens wendt [eiser 2] zich wederom tot [gedaagde 2] , ditmaal met een verzoek om opheldering omtrent bovengenoemde door haar, [eiser 2] , ontvangen dwangbevelen; [gedaagde 2] verzekert [eiser 2] dat zij het opnieuw zal regelen;
  • dit blijkt evenwel wederom een valse belofte van [gedaagde 2] te zijn, want vervolgens ontvangt [eiser 2] een dwangbevel van de Belastingdienst van 1 augustus 2012 tot betaling van een bedrag van € 13.900,00 betreffende de aanslag kinderopvangtoeslag 2010 (prod. 8 van [eiser 2] );
  • hierna wendt [eiser 2] zich niet andermaal tot [gedaagde 2] maar wendt zij zich tot de Belastingdienst, waar zij op 24 september 2012 een bezoek aan brengt; op 1 oktober 2012 krijgt [eiser 2] het bericht van de Belastingdienst dat de uitbetalingen zijn overgemaakt op een rekeningnummer dat niet op naam van [eiser 2] staat maar op naam van [gedaagde 2] ;
  • de Belastingdienst schrijft vervolgens [gedaagde 2] aan met het verzoek de bedragen aan de Belastingdienst terug te betalen; hierover stuurt de Belastingdienst vervolgens een bericht aan [eiser 2] van 1 oktober 2012 (prod. 9 van [eiser 2] );
  • hierna ontvangt [eiser 2] een bericht van de Belastingdienst van 31 oktober 2012 dat [gedaagde 2] aan dit terugbetalingsverzoek geen gevolg heeft gegeven en dat er voor [eiser 2] nog een mogelijkheid bestaat om in een civiele procedure terugbetaling van de bedragen te vorderen (prod. 10 van [eiser 2] );
  • bij brief van 26 augustus 2013 (prod. 12 van [eiser 2] ) verzoekt de advocaat van [eiser 2] [gedaagde 2] binnen veertien dagen over te gaan tot betaling van het door [gedaagde 2] ten onrechte ontvangen bedrag van € 37.192,00 en van de door de Belastingdienst in rekening bij [eiser 2] gebrachte invorderingskosten van € 1.696,00, derhalve van een bedrag van in totaal € 38.888,00;
  • een reactie van [gedaagde 2] op dit verzoek blijft evenwel uit en zij gaat ook niet tot betaling over;
  • uit het bovenstaande volgt dat [gedaagde 2] vanwege de ontvangst van kinderopvangtoeslag 2009, 2010 en 2011 ten bedrage van in totaal € 37.192,00 is verrijkt; deze verrijking is ongerechtvaardigd omdat voor deze verrijking aan de zijde van [gedaagde 2] geen grond aanwezig is; er was immers geen sprake van een gastouderovereenkomst die het rechtvaardigde dat [gedaagde 2] de voorschotten kinderopvangtoeslag mocht ontvangen; nu de Belastingdienst genoemd bedrag van € 37.192,00 heeft teruggevorderd van [eiser 2] , is [eiser 2] ter hoogte van dit bedrag verarmd;
  • ten aanzien van de door de Belastingdienst in rekening gebrachte invorderingskosten van
2.3.
[gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 2] met veroordeling van [gedaagde 2] in de proceskosten bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
2.4.
Hiertoe voert [gedaagde 2] de volgende argumenten aan:
  • [eiser 2] is in verband met kinderopvang voor Selin wel degelijk een plaatsingscontract aangegaan met het gastouderbureau Gastouderland van [gedaagde 2] ; zie het door [gedaagde 2] als productie 1 in het geding gebrachte registratieformulier ouder en gastouder alsmede de driepartijenovereenkomst en de plaatsingscontracten voor 2009 en 2010;
  • daarnaast heeft [eiser 2] een kinderopvangcontract gehad bij Max Kinderopvang;
  • gelet op genoemde overeenkomst met het gastouderbureau Gastouderland van [gedaagde 2] is op verzoek van [eiser 2] de kinderopvangtoeslag gewijzigd en is de bankrekening gewijzigd naar die van “Gastouderland”;
  • [eiser 2] is degene die deze toeslag heeft aangevraagd; zij is de rechthebbende op deze toeslag; deze toeslag is op verzoek van [eiser 2] overgemaakt aan [gedaagde 2] ;
  • omdat de Belastingdienst vanwege de aanvraag niet altijd op tijd de kinderopvangtoeslag betaalde, konden de kosten van de dagopvang en de gastouders en het gastouderbureau niet tijdig en geheel worden voldaan;
  • de ontvangen bedragen aan kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst zijn steeds door [gedaagde 2] doorbetaald aan Max Kinderopvang en aan de gastouder [gastouder] ;
  • de gastouder werd contant per kwitantie achteraf uitbetaald vanwege de verleende gastouderdiensten;
  • [gedaagde 2] is dan ook niet ongerechtvaardigd verrijkt en zij heeft evenmin onrechtmatig gehandeld jegens [eiser 2] ;
  • niet is gebleken dat [eiser 2] op enige wijze bezwaar heeft ingesteld dan wel andere rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de door haar genoemde herzieningen door de Belastingdienst en terugvorderingen van de Belastingdienst; de terugvorderingen kunnen dan ook in alle redelijkheid niet voor rekening en risico van [gedaagde 2] worden gebracht; evenmin heeft [eiser 2] om ambtshalve herziening van de herziening en de terugvordering verzocht over de jaren 2009 en 2010;
  • subsidiair beroept [gedaagde 2] zich op verrekening van haar schuld aan [eiser 2] met haar vordering op [eiser 2] ten bedrage van € 759,00 ter zake van ten onrechte door [eiser 2] onbetaald gelaten facturen met betrekking tot kosten van het gastouderbureau van [gedaagde 2] is dan ook niet ongerechtvaardigd verrijkt en zij heeft evenmin onrechtmatig gehandeld jegens [eiser 2] .
in reconventie
2.5.
[gedaagde 2] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
voor recht verklaart dat, indien [gedaagde 2] iets verschuldigd mocht zijn aan [eiser 2] , de openstaande facturen van het gastouderbureau voor een bedrag van € 759,00 verrekend dienen te worden,
subsidiair:
[eiser 2] veroordeelt tot voldoening van de nog openstaande facturen van [gedaagde 2] inzake de gastouderbureaukosten voor een totaalbedrag van € 759,00, te vermeerderen met de wettelijke rente “vanaf verschuldigdheid”,
primair en subsidiair:
[eiser 2] veroordeelt in de proceskosten.
2.6.
[eiser 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde 2] met veroordeling van [eiser 2] in de proceskosten.
2.7.
De stellingen van partijen zullen hieronder bij de beoordeling, voor zover zij relevant zijn, worden besproken.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie

3.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie worden deze vorderingen hierna gezamenlijk beoordeeld.
3.2.
Als gesteld door [eiser 2] en onbetwist, althans ongemotiveerd betwist, door [gedaagde 2] dan wel als gesteld door [gedaagde 2] en onbetwist, althans ongemotiveerd betwist, door [eiser 2] zijn de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan:
  • i) Selin is in 2008 aangemeld bij Max Kinderopvang, welke opvang tot 1 mei 2010 heeft geduurd, waarna zij eerst thuis is gebleven bij [eiser 2] , haar moeder, en vervolgens in augustus 2010 is aangemeld bij Peuterspeelzalen SWF;
  • ii) [eiser 2] heeft met behulp van [gedaagde 2] kinderopvangtoeslag aangevraagd;
  • iii) vervolgens ontvangt [eiser 2] een voorschotbeschikking Kinderopvangtoeslag 2009 van de Belastingdienst van 11 december 2008 inzake een aan haar toegekend voorschot kinderopvangtoeslag dat zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer 1] , het rekeningnummer van Max Kinderopvang;
  • iv) hierna wordt dit maandelijkse voorschot kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst overgemaakt op dit rekeningnummer van Max Kinderopvang;
  • v) vervolgens ontvangt [eiser 2] een bericht van de Belastingdienst van 12 november 2009 inzake herziening voorschot 2009 Kinderopvangtoeslag waarin is bepaald dat er een nieuwe wijziging is doorgegeven aan de Belastingdienst per 1 januari 2009 en dat het voorschot voortaan zal worden overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] ;
  • vi) hierna wordt dit maandelijkse voorschot kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst overgemaakt naar dit laatstgenoemde rekeningnummer, het nummer van de rekening van (het gastouderbureau Gastouderland van) [gedaagde 2] .
Wat betreft het hierboven onder 2.4 genoemde argument van [gedaagde 2] dat, gelet op de door [gedaagde 2] gestelde overeenkomst met het gastouderbureau Gastouderland van [gedaagde 2] , de kinderopvangtoeslag op verzoek van [eiser 2] is gewijzigd en de bankrekening is gewijzigd naar die van “Gastouderland” wordt door [eiser 2] dit argument van [gedaagde 2] betwist met uitzondering van de stelling dat de bankrekening is gewijzigd naar die van “Gastouderland”. Deze wijziging van de bankrekening is dus eveneens komen te staan. Dit nieuwe bankrekeningnummer is genoemd bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] . Gelet op de in genoemd argument van [gedaagde 2] besloten liggende stelling dat deze wijziging van de bankrekening geschied is
op verzoek van [eiser 2]vat de rechtbank deze stelling, nu het tegendeel niet is gesteld, aldus op dat het dus niet [eiser 2] maar [gedaagde 2] is geweest die aan de Belastingdienst heeft doorgegeven dat de kinderopvangtoeslag voortaan moest worden overgemaakt naar dit bankrekeningnummer. Nu ook deze stelling van [gedaagde 2] niet is betwist door [eiser 2] , is ook zij komen vast te staan.
3.3.
Vast is dus komen te staan dat [gedaagde 2] voorschotbedragen kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst heeft ontvangen die strekten tot betaling van de kosten voor de opvang van Selin, de minderjarige dochter van [eiser 2] . Als onbetwist gesteld is verder komen vast te staan dat [gedaagde 2] van deze door haar van de Belastingdienst ontvangen voorschotbedragen Kinderopvangtoeslag op verzoek van [eiser 2] een bedrag van € 11.276,56 heeft overgemaakt naar Max Kinderopvang. In zoverre is [gedaagde 2] dus in ieder geval (uiteindelijk) niet verrijkt. Daarentegen is zij in beginsel wél verrijkt waar het gaat om (het resterende deel van) de door haar van de Belastingdienst ontvangen voorschotbedragen kinderopvangtoeslag indien er, zoals [eiser 2] heeft gesteld, geen sprake was van een gastouderovereenkomst die het rechtvaardigde dat [gedaagde 2] de voorschotten kinderopvangtoeslag mocht ontvangen. Voorts is als gesteld door [eiser 2] en onbetwist door [gedaagde 2] komen vast te staan dat [eiser 2] als gevolg van bovengenoemde dwangbevelen van de Belastingdienst tot terugbetaling van ontvangen kinderopvangtoeslag is verarmd.
3.4.
[gedaagde 2] voert tegen de op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde vordering van [eiser 2] het volgende aan.
Enerzijds betoogt [gedaagde 3] dat [eiser 2] gebruik heeft gemaakt van door [gedaagde 2] georganiseerde kinderopvang bij een gastouder, te weten B. [gedaagde 2] . Dit argument van [gedaagde 2] strekt ertoe, naar de rechtbank begrijpt, te betogen dat vorenbedoelde verrijking aan de zijde van [gedaagde 2] een rechtsgrond heeft en derhalve niet ongerechtvaardigd is.
Anderzijds voert [gedaagde 2] aan - kort en zakelijk weergegeven - dat [eiser 2] heeft nagelaten bezwaar in te stellen dan wel andere rechtsmiddelen aan te wenden om de terugvorderingen van de Belastingdienst ongedaan te maken. Dit verweer, dat geen betrekking heeft op de vraag of de verrijking van [gedaagde 2] ongerechtvaardigd is, wordt door de rechtbank aangemerkt als een verweer dat gaat over de vraag of [eiser 2] haar schade, lees: haar verarming, in voldoende mate heeft beperkt.
3.5.
De rechtbank gaat eerst over tot de beoordeling van laatstgenoemd verweer van [gedaagde 2] , dat [eiser 2] haar schade niet heeft beperkt.
[gedaagde 2] baseert dit verweer (uiteindelijk), zo begrijpt de rechtbank, op de stelling dat [eiser 2] de Belastingdienst om herziening had moeten verzoeken vanwege bovengenoemd door haar met (het gastouderbureau Gastouderland van) [gedaagde 2] gesloten schriftelijke plaatsingscontract en bovengenoemde schriftelijke driepartijenovereenkomst. De argumenten die [eiser 2] in dit verband aanvoert strekken ertoe te betogen dat zij aan haar schadebeperkingsverplichting heeft voldaan. De rechtbank gaat hierin mee. Wat voor de rechtbank hierbij de doorslag geeft, is dat het hier aan de orde zijnde standpunt van [gedaagde 2] erop neerkomt dat van [eiser 2] gevraagd wordt een procedure bij de Belastingdienst te starten - een herzieningsprocedure - op basis van een argumentatie die niet het standpunt in dezen weergeeft van [eiser 2] zélf maar slechts dat van [gedaagde 2] , namelijk dat zij, [eiser 2] , met [gedaagde 2] heeft gecontracteerd voor de opvang van Selin bij een gastouder tegen een financiële vergoeding. Nu een verplichting tot schadebeperking geen absolute verplichting is maar slechts een verplichting van een partij voor zover schadebeperking redelijkerwijs van haar kan worden verlangd, gaat het verweer van [gedaagde 2] dat [eiser 2] niet aan haar schadebeperkingverplichting heeft voldaan, niet op.
3.6.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de betwisting van
[gedaagde 2] van de door [eiser 2] aangevoerde stellingen die inhouden, dat zij zonder rechtsgrond kinderopvangtoeslag heeft ontvangen.
[gedaagde 2] stelt ter onderbouwing het volgende:
  • i) [eiser 2] is in verband met kinderopvang voor Selin een plaatsingscontract aangegaan met het gastouderbureau Gastouderland van [gedaagde 2] ;
  • ii) de ontvangen bedragen aan kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst zijn steeds door [gedaagde 2] doorbetaald aan de gastouder [gastouder] ;
  • iii) deze gastouder werd contant per kwitantie achteraf uitbetaald vanwege de verleende gastouderdiensten.
3.7.
[gedaagde 2] heeft de stellingen van [eiser 2] onvoldoende gemotiveerd betwist. Van [gedaagde 2] had verwacht mogen worden dat zij had aangegeven hoeveel uren kinderopvang [eiser 2] bij een gastouder van [gedaagde 2] (bij benadering) heeft afgenomen en wat de hoogte is van de totale vergoeding die [eiser 2] [gedaagde 2] hiervoor (ongeveer) verschuldigd is. [gedaagde 2] heeft echter op deze punten in het geheel niets gesteld, zelfs niet hoeveel zij (bij benadering) heeft uitbetaald aan de gestelde gastouder B. [gedaagde 2] , terwijl zij toch steeds een kwitantie van deze gastouder stelt te hebben ontvangen na uitbetaling. Mitsdien is de stelling van [eiser 2] dat er geen sprake was van een gastouderovereenkomst die het rechtvaardigde dat [gedaagde 2] de voorschotten kinderopvangtoeslag mocht ontvangen, komen vast te staan.
3.8.
[eiser 2] heeft aanvankelijk gesteld dat zij ter hoogte van een bedrag van € 37.192,00 is verarmd omdat dit het bedrag is dat de Belastingdienst van haar heeft teruggevorderd (dagv., randnr. 21). [gedaagde 2] heeft vervolgens als producties 2, 3, 4, 9 en 10 afschriften van haar bankrekening met bovengenoemd nummer [rekeningnummer 2] in het geding gebracht met daarop vermeld de bedragen die door de Belastingdienst ter zake van de kinderopvang ten behoeve van [eiser 2] naar deze rekening zijn overgemaakt. [eiser 2] leidt op haar beurt bij conclusie van antwoord in reconventie in randnummer 15 uit deze door [gedaagde 2] in het geding gebrachte bankafschriften terecht af dat de Belastingdienst in de periode 2009 tot en met 2011 op de rekening van [gedaagde 2] een bedrag van in totaal € 40.745,00 heeft overgemaakt. Dit is voor [eiser 2] in dit randnummer vervolgens aanleiding te stellen dat [gedaagde 2] dus ten opzichte van [eiser 2] met een bedrag van € 29.468,44 is verrijkt, nu [eiser 2] op eerstgenoemd bedrag het bedrag van
€ 11.276,56 in mindering brengt dat door [gedaagde 2] is doorbetaald aan Max Kinderopvang. De rechtbank vat dit nieuwe standpunt van [eiser 2] op als een eisvermindering. Met deze eisvermindering heeft [eiser 2] derhalve reeds voorafgaande aan de antwoordakte na comparitie van [gedaagde 2] voldaan aan het in die akte (randnr. 11) neergelegde standpunt dat de vordering van [eiser 2] verminderd moet worden met genoemd bedrag van € 11.276,56.
3.9.
Bij gebreke van andere hiertegen gevoerde verweren is daarmee de verschuldigdheid door [gedaagde 2] van genoemde, uiteindelijk door [eiser 2] gevorderde, hoofdsom van € 29.468,44 komen vast te staan, zodat de rechtbank nu toekomt aan het subsidiair gevoerde verrekeningsverweer van [gedaagde 2] .
[gedaagde 2] baseert dit verweer op het door haar in reconventie gevorderde bedrag van €759,00 vanwege onbetaalde facturen ter zake van kosten voor het gastouderbureau Gastouderland.
[eiser 2] betwist dit bedrag verschuldigd te zijn, waartoe zij aanvoert dat zij nooit een overeenkomst met [gedaagde 2] heeft gesloten inzake kinderopvang, om die reden nooit kinderopvang heeft afgenomen van [gedaagde 2] en dan ook nooit enige factuur terzake heeft ontvangen van [gedaagde 2] . Van [gedaagde 2] , op wie de stelplicht rust, had verwacht mogen worden, teneinde [eiser 2] in staat te stellen een specifieker verweer te voeren, dat zij in ieder geval ook had aangegeven op welke hoeveelheid (uren) door [eiser 2] afgenomen kinderopvang deze vordering betrekking heeft (en wat de kenmerken precies zijn van de onvoldane facturen). Dit heeft [gedaagde 2] echter nagelaten. De verschuldigdheid van genoemd bedrag van € 759,00 door [eiser 2] is derhalve niet komen vast te staan, zodat het door [gedaagde 2] gevoerde verrekeningsverweer faalt en haar reconventionele vordering zal worden afgewezen.
3.10.
Bovengenoemde, uiteindelijk door [eiser 2] gevorderde hoofdsom van € 29.468,44 zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen.
3.11.
Bij gebreke van hiertegen gevoerde verweren zal de in conventie gevorderde wettelijke rente eveneens worden toegewezen.
3.12.
Bij gebreke van hiertegen gevoerde verweren zullen de in conventie gevorderde invorderingskosten van de Belastingdienst ten bedrage ad € 1.696,00 eveneens worden toegewezen.
3.13.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde 2] in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [eiser 2] worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 94,79
- vastrecht € 842,00
- salaris advocaat
€ 1.447,50(2,5 punt x tarief € 579,00)
- totaal € 2.384,29.
Omdat [eiser 2] - evenals [gedaagde 2] overigens - met een toevoeging procedeert, zal van dit bedrag
€ 2.214,50 (€ 767,00 + € 1.447,50) aan de griffier moeten worden betaald en € 169,79
(€ 94,79 + € 75,00) aan de advocaat van [eiser 2] .
3.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde 2] in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [eiser 2] worden begroot op:
- salaris advocaat
€ 384,00(1 x € 384,00)
totaal € 384,00.
Dit bedrag moet aan de advocaat van [eiser 2] worden betaald.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van een bedrag van € 29.468,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2012 tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van een bedrag van € 1.696,00;
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 2] zijn begroot op € 2.384,29, en om uit hoofde daarvan te voldoen:
a. aan de griffier van deze rechtbank (IBAN-nummer NL25RBOS0569990688 ten name van Ministerie v V&J arrondissement Rotterdam [545], onder vermelding van het zaak- en rolnummer):
€ 767,00 aan in debet gesteld vastrecht
€ 1.447,50 aan salaris voor de advocaat
----------- +
€ 2.214,50,
aan de advocaat van [eiser 2] :
€ 94,79 aan dagvaardingskosten
€ 75,00 aan het niet in debet gestelde en door de advocaat betaalde deel van het vastrecht
----------- +
€ 169,79;
wijst het meer of anders gevorderde af;
verklaart deze (proceskosten)veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 2] begroot op € 384,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2015.
901/2294