In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht. De eisers, vertegenwoordigd door mr. drs. J.M.C. Niederer, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente dat hun verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk had afgewezen. Het primaire besluit, genomen op 15 augustus 2014, had betrekking op een verzoek van eiser 1 om toegang tot correspondentie die intern binnen de gemeente en met externe partijen had plaatsgevonden. De gemeente had bij het bestreden besluit van 10 oktober 2014 het bezwaar van de eisers ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente bij de openbaarmaking van documenten ook de persoonsgegevens van de eisers had verstrekt, waaronder naam- en woonplaatsgegevens en de handtekening van eiser 2. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte had nagelaten een belangenafweging te maken tussen het belang van openbaarmaking en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de eisers. De rechtbank benadrukte dat, hoewel de Wob openbaarmaking van informatie beoogt, dit niet betekent dat persoonsgegevens zonder meer openbaar gemaakt kunnen worden zonder de belangen van de betrokkenen te wegen.
De rechtbank heeft het beroep van de eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de gemeente de naam en adresgegevens van eiser 1 en de handtekening van eiser 2 niet openbaar mocht maken. De rechtbank heeft de gemeente ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eisers. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging bij de openbaarmaking van persoonsgegevens in het kader van de Wob.