ECLI:NL:RBROT:2015:843

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
C-10-458555 - HA ZA 14-903
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident met betrekking tot mediationclausule versus arbitraal beding

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. De gedaagde, [gedaagde], heeft gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, omdat het geschil eerst voorgelegd zou moeten worden aan een mediator, zoals vermeld in artikel 16 van de overeenkomst tussen [eiser1] en [gedaagde]. De eisers, [eisers], hebben deze vordering afgewezen en betoogd dat de mediationclausule in de overeenkomst niet gelijkgesteld kan worden met een arbitraal beding. Zij stellen dat de mediation slechts een voortraject is voor een eventuele arbitrage of een procedure bij de bevoegde rechter. De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld en vastgesteld dat de gedaagde ontvankelijk is in zijn vordering. De rechtbank heeft vervolgens de mediationclausule in artikel 16 van de overeenkomst geanalyseerd en geconcludeerd dat deze clausule niet leidt tot onbevoegdheid van de rechter. De rechtbank heeft geoordeeld dat mediation gebaseerd is op vrijwilligheid en dat het ontbreken van bereidheid om te mediëren niet automatisch leidt tot onbevoegdheid van de rechter. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van het incident. De beslissing is op 21 januari 2015 openbaar uitgesproken door mr. Th. Veling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/458555 / HA ZA 14-903
Vonnis in incident van 21 januari 2015
in de zaak van

1.[eiser1],

wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser2],
gevestigd te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J.J. Splinter,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. Q.F.B.W. Kendall.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 augustus 2014, met producties;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van 22 oktober 2014, met productie;
  • de incidentele conclusie van antwoord van 5 november 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart omdat het geschil eerst voorgelegd dient te worden aan een mediator. [gedaagde] verwijst hierbij naar artikel 16 van de overeenkomst tussen [eiser1] en [gedaagde].
2.2.
[eisers] vordert afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident. Zij voeren hiertoe – kort gezegd - het volgende aan.
De clausule inzake mediation moet zo worden gelezen dat het mediationtraject uitsluitend een voortraject is van daaropvolgende arbitrage. Uit het zesde lid van artikel 16 van de overeenkomst blijkt de partijbedoeling, namelijk dat naast arbitrage ook de mogelijkheid bestaat om het geschil voor te leggen aan de bevoegde rechter. Partijen zijn twee routes overeengekomen om een geschil te beslechten. De ene route ziet op mediation in combinatie met arbitrage en de andere route ziet op het aanhangig maken van een procedure bij de bevoegde rechter. [eisers] hebben ervoor gekozen om het geschil aan de bevoegde rechter voor te leggen. Dit leidt niet tot onbevoegdheid van de rechter, aldus [eisers] Voorts voert [eisers] aan dat zij steeds in de geest van de mediationbepaling heeft gehandeld door te proberen in onderling overleg tot een oplossing te komen en ook dat eventueel niet handelen in overeenstemming met een mediationclausule niet leidt tot onbevoegdheid van de rechter.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De incidentele conclusie is tijdig en voor alle weren genomen. [gedaagde] is daarom ontvankelijk in het incident.
3.2.
[gedaagde] beroept zich op artikel 16 van de tussen[eiser1] en [gedaagde] gesloten overeenkomst “contract vennootschap onder firma” van 4 januari 2010.
3.3.
In artikel 16 van deze overeenkomst staat, voor zover van belang, vermeld:
Artikel 16: Geschillenregeling
Lid 1: Alle geschillen die tussen de vennoten mochten ontstaan naar aanleiding van of in verband met de uitvoering van deze overeenkomst of van andere overeenkomsten, zullen vennoten trachten in eerste instantie op te lossen met behulp van mediation conform het NMI Mediation Reglement van de Stichting Nederlands Mediation Instituut te Rotterdam, zoals dat luidt op de aanvangdatum van de mediation.
Lid 2: Indien het onmogelijk gebleken is een geschil als hiervoor bedoel op te lossen met behulp van mediation, zullen alle geschillen die tussen de vennoten mochten ontstaan naar aanleiding van of in verband met de uitvoering van deze overeenkomst of andere overeenkomsten door een onafhankelijk arbiter worden beslecht overeenkomstig het Arbitragereglement van de Kamer van Koophandel in welk gebied de onderneming is gevestigd.
Lid 3: Indien de te stellen eis een financieel belang van € 70.000,- te boven gaat, zal het scheidsgerecht bestaan uit drie arbiters waarvan de voorzitter de titel meester in de rechten bezit. De plaats van arbitrage zal zijn de plaats van vestiging van het hoofdkantoor van de Kamer van Koophandel, binnen welk gebied de vennootschap is gevestigd.
Lid 4: Een geschil is aanwezig als één der vennoten verklaart dat dit het geval is. De vennoot die arbitrage verlangt, zal daarvan schriftelijk mededeling doen aan de andere vennoot.
Lid 5: De benoeming van de arbiter(s) geschiedt in onderlinge overeenstemming tussen de vennoten, of, indien partijen hierover niet tot overeenstemming kunnen komen, dor middel van een verzoek aan de voorzitter van de Kamer van Koophandel binnen welk gebied de vennootschap is gevestigd. Het scheidsgerecht beslist naar de regelen des rechts.
Lid 6: Het geschil kan ook voorgelegd worden aan de bevoegde rechter.
3.4.
[gedaagde] beroept zich op de mediationclausule in artikel 16 van de overeenkomst. Een mediationclausule, zoals weergegeven in dit artikel, kan niet gelijk worden gesteld worden met een arbitraal beding of een beding waarin partijen zijn overeengekomen om een tussen hen gerezen geschil voor te leggen aan een bindend adviseur. Arbitrage en bindend advies hebben een wettelijke grondslag waarbij een door partijen aangewezen derde beslist op een geschil dat partijen verdeeld houdt, in plaats van de burgerlijke rechter. Dat is niet het geval bij mediation. Het staat partijen vrij om in het kader van contractsvrijheid een dergelijk mediationbeding in de overeenkomst op te nemen. Partijen zijn dan in beginsel gehouden om hun geschil voor te leggen aan een mediator. In het geval deze weg niet wordt bewandeld, leidt dit niet tot onbevoegdheid van de burgerlijke rechter om kennis te nemen van het geschil. Mediation gaat namelijk uit van de bereid- en vrijwilligheid van beide partijen. Het (komen te) ontbreken van die bereidheid c.q. instemming rechtvaardigt gewoonlijk, dat van mediation wordt afgezien of dat een reeds aangevangen mediation wordt beëindigd. In de onderhavige zaak komt naar voren dat [eisers] om hun moverende redenen hebben afgezien van mediation.
3.5.
Gelet op het voorgaande is van onbevoegdheid van de rechtbank geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
3.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 452,00, te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 februari 2015voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2015.
2130/1980