ECLI:NL:RBROT:2015:878

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
3180626
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.L. van Zetten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter bij geschil over advocatensalarissen en declaraties

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Pellicaan Advocaten N.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. Eiseres, Pellicaan Advocaten, vorderde betaling van € 4.697,86 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, voor juridische diensten die zij aan gedaagde had verleend. Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de advocaat van eiseres, mr. Ouwerling, zijn verplichtingen niet goed was nagekomen en dat er onterecht kosten in rekening waren gebracht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de advocaat de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen en dat er geen sprake was van een toerekenbare tekortkoming. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiseres grotendeels gegrond was en heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van € 3.184,08, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft zich bevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen, ondanks de recente wijziging in de wetgeving omtrent de positie en toezicht op de advocatuur.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3180626 CV EXPL 14-30181
uitspraak: 13 februari 2015
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
PELLICAAN ADVOCATEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 17 juni 2014,
gemachtigde: mr. M.J.W. Hoek,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
in persoon procederend.

1.Het verloop van het proces

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding van 17 juni 2014, met producties;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het vonnis van deze rechtbank d.d. 23 juli 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de fax van de gemachtigde van eiseres d.d. 18 september 2014, met producties;
  • de brief van gedaagde d.d. 1 oktober 2014, met producties;
  • het proces-verbaal van de op 2 oktober 2014 gehouden comparitie van partijen;
  • de akte namens eiseres.
1.2
Gedaagde heeft, hoewel daartoe naar behoren opgeroepen, niet meer gereageerd op de akte van eiseres.
1.3
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Eiseres heeft in opdracht en voor rekening van gedaagde in de periode van augustus 2013 tot en met januari 2014 juridische diensten verleend aan gedaagde in een geschil tussen gedaagde en zijn oud-werknemer. Op deze overeenkomst van opdracht zijn de algemene voorwaarden van eiseres van toepassing.
2.2
Eiseres heeft aan gedaagde voor de door haar verrichte werkzaamheden drie facturen respectievelijk gedateerd 16 september 2013, 18 november 2013 en 23 december 2013 gezonden voor een totaalbedrag van € 4.697,86.

3.De vordering

3.1
Eiseres heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan haar te betalen € 4.697,86 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 16 juni 2014, € 594,79 aan buitengerechtelijke kosten en € 222,11 aan verschenen rente tot 16 juni 2014.
3.2
Aan haar vordering legt eiseres naast de onder 2 genoemde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang het volgende in de dagvaarding ten grondslag. Gedaagde komt zijn betalingsverplichting uit de tussen partijen gesloten overeenkomst niet na door de drie facturen voor het totaalbedrag van € 4.697,86 onbetaald te laten. Door dit verzuim is gedaagde de wettelijke handelsrente verschuldigd geworden. Door de non-betaling van gedaagde was eiseres genoodzaakt haar vordering uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken, welke kosten voor rekening van gedaagde dienen te komen. Desondanks bleef betaling uit.

4.Het verweer

Gedaagde heeft de vordering bij zijn antwoord betwist en heeft daartoe – naast de vaststaande feiten – het volgende aangevoerd.
Gedaagde was uitdrukkelijk met eiseres overeengekomen dat mr. Ouwerling, advocaat bij eiseres, exclusief zijn zaak zou behandelen. In strijd met deze afspraak heeft mr. Ouwerling een collega werkzaamheden laten verrichten. Daarnaast heeft mr. Ouwerling de zaak van gedaagde niet goed behartigd. Telkens werd er bij de rechtbank om een uitstel voor het inleveren van stukken gevraagd, terwijl gedaagde tijdig alle informatie had aangeleverd. Ook was mr. Ouwerling vaak niet te bereiken. De door mr. Ouwerling opgestelde stukken waren onvolledig, terwijl er volgens zijn facturaties vele uren aan besteed zijn.
Toen mr. Ouwerling door ziekte uitviel, had hij zijn werkzaamheden moeten beëindigen en de opdracht moeten teruggeven, zodat gedaagde naar eigen keuze een andere advocaat kon nemen. Dit is niet gedaan, door eiseres is mr. Voet op de zaak gezet, die alle door
mr. Ouwerling verrichte en in rekening gebrachte werkzaamheden opnieuw diende te doen. Deze extra werkzaamheden zijn ten onrechte in rekening gebracht. Daarnaast is ten onrechte voor de werkzaamheden het overeengekomen uurtarief van mr. Ouwerling berekend, terwijl dit een lager uurtarief dient te zijn.

5.De beoordeling van de vordering

5.1
Eiseres heeft ter zitting betwist dat zij de belangen van gedaagde niet goed heeft behartigd. Daartoe is ter zitting nader het volgende gesteld. Weliswaar schrijft mr. Ouwerling in een e-mail aan gedaagde dat hij exclusief aan de zaak werkt, maar hierbij is mondeling het voorbehoud gemaakt dat in noodgevallen een kantoorgenoot waarneemt. Mr. Voet heeft, voordat mr. Ouwerling wegens ziekte uitviel, slechts eenmaal een administratieve handeling verricht, namelijk het sturen van een stelbrief tot het nemen van een conclusie van antwoord aan gedaagde. Wel heeft mr. Ouwerling onderling overleg gehad met mr. Voet in het kader van ruggespraak. Deze overleggen zijn niet gedeclareerd. Gedaagde is een veeleisende cliënt die herhaaldelijk de feiten en omstandigheden wijzigde, mr. Ouwerling is echter (voor een ieder) altijd telefonisch beschikbaar geweest, ook op de woensdag wanneer hij ouderschapsverlof genoot, en heeft steeds de stukken aangepast aan de veranderingen die gedaagde doorgaf.
In haar laatste akte heeft eiseres aangevoerd dat mr. Ouwerling nadat hij op 22 november 2012 een klaplong heeft opgelopen, tijdelijk afwezig is geweest. De conclusie van antwoord was in concept gereed, gedaagde diende nog stukken in te dienen om zijn eis in reconventie op te kunnen stellen. Zowel mr. Ouwerling als mr. Voet hebben meerdere malen om de ontbrekende stukken verzocht. Mr. Voet heeft, na overleg met gedaagde, de conclusie van antwoord – die uiterlijk 26 november 2013 ingediend diende te worden – aangepast en heeft hiervoor 3,5 uur nodig gehad. Hij hoefde geen extra werk te verrichten, want hij was al op de hoogte van het dossier, maar de feiten en omstandigheden bleken door toedoen van gedaagde wederom anders te zijn. Uit coulance heeft eiseres de werkzaamheden die
mr. Ouwerling heeft verricht, niet gedeclareerd, maar slechts de 3,5 uur van mr. Voet. Zowel de declaraties van mr. Ouwerling als de declaraties van mr. Voet zijn maandelijks aan gedaagde gestuurd. Het zou overigens klachtwaardig zijn als eiseres niet voor vervanging kon zorgen, nu verder uitstel niet meer verleend zou worden.
Op 5 december 2013 is mr. Ouwerling met gedaagde verschenen bij de comparitie van partijen in de zaak tegen de oud-werknemer. Pas tijdens een gesprek op 7 januari 2014 heeft gedaagde voor het eerst klachten geuit richting mr. Ouwerling. Daarvóór heeft eiseres van gedaagde nimmer een klacht ontvangen over het inhoudelijke werk van mr. Ouwerling dan wel de hoogte van de declaraties.
5.2
De kantonrechter stelt voorop dat een advocaat de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dient te nemen en dient te handelen overeenkomstig de zorg die een advocaat dient te betrachten ten opzichte van zijn cliënt. De advocaat heeft hierbij een zekere vrijheid om – in overleg met zijn cliënt – onder meer te bezien welke strategie in een bepaalde procedure wordt gekozen, welke stellingen naar voren zullen worden gebracht, welke stukken worden overgelegd en welke (proces)handelingen zullen worden verricht. Hij dient echter bij zijn werkzaamheden de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Er kan pas gesproken worden van een toerekenbare tekortkoming, indien een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden anders gehandeld zou hebben. Gedaagde heeft echter nagelaten feiten of omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden anders gehandeld zou hebben.
Gedaagde heeft wel gesteld dat mr. Ouwerling onjuist jegens hem heeft gehandeld door een collega in te schakelen of zaken na te laten door diverse keren om een uitstel te verzoeken of onvolledige stukken in te dienen. Deze door gedaagde geschetste gang van zaken heeft eiseres gemotiveerd betwist in haar laatste akte. Nu gedaagde niet meer heeft gereageerd op deze door eiseres gestelde feiten en omstandigheden, wat wel op zijn weg had gelegen, gaat de kantonrechter uit van de juistheid daarvan.
Zodoende wordt uitgegaan van de situatie dat mr. Ouwerling zich noodgedwongen en op goede gronden wegens ziekte tijdelijk heeft laten vervangen door mr. Voet, die al op de hoogte was van het dossier door de interne besprekingen die hij hield met mr. Ouwerling. Van deze vervanging was gedaagde op de hoogte nu hij door mr. Voet meerdere malen is verzocht om ontbrekende stukken en beiden overleg hebben gehad over het afronden van de conclusie van antwoord. Daarbij was het niet de eerste keer dat opgestelde stukken op verzoek van gedaagde aangepast diende te worden of dat er nog stukken ontbraken waardoor de conclusie van antwoord niet ingediend kon worden bij de rechtbank. In een dergelijk geval is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door eiseres.
5.3
Door gedaagde is het verweer gevoerd dat een vervanger een lager uurtarief dient te berekenen. Nu zowel mr. Ouwerling als mr. Voet advocaten zijn (van hetzelfde kantoor), valt – zonder nadere onderbouwing door gedaagde die ontbreekt – niet in te zien waarom er verschillende uurtarieven gehanteerd zouden moeten worden, zodat dit verweer wordt verworpen.
5.4
Op 1 januari 2015 is in werking getreden de Wet positie en toezicht Advocatuur (wetsvoorstel 32382 aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: Wtbz) in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde), waardoor de regeling van de begrotingsprocedure voor advocatensalarissen in de Wtbz vervalt.
De overgangsregeling bepaald dat de artikelen 29 tot en met 40 van de Wtbz, zoals deze luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, van toepassing blijven op geschillen over het door de advocaat aan de cliënt berekende salaris, in gevallen waarin de rekening van de advocaat is begroot door de raad van toezicht vóór het tijdstip waarop deze wet in werking treedt. Deze situatie doet zich hier echter niet voor.
In plaats van de begrotingsprocedure worden de advocaten c.q. advocatenkantoren verplicht zich aan te sluiten bij een klachten- en geschillenregeling of een kantoorklachtenregeling op te stellen. Nu de begrotingsprocedure is komen te vervallen en partijen in hun overeenkomst destijds geen kantoorklachtenregeling zijn overeengekomen en het onbekend is of er reeds een klachten- en geschillenregeling tot stand gekomen is, acht de kantonrechter zich bevoegd om van het geschil omtrent de hoogte en de omvang van de declaraties kennis te nemen.
5.5
Ten aanzien van de omvang van de declaraties geldt het volgende. Eiseres heeft tijdens de comparitie van partijen gesteld dat zij voor het opstellen van de conclusie van antwoord slechts de uren van mr. Voet in rekening heeft gebracht. Deze aanpassingen blijken uit de door haar bij dagvaarding in het geding gebrachte herziene declaraties van 18 november 2013 en 23 december 2013. Zij vordert echter de bedragen van de oorspronkelijke declaraties. De kantonrechter zal dan ook, gelet op de verder niet weersproken uitlatingen van eiseres, uitgaan van de herziene declaraties van 18 november 2013 en 23 december 2013. Deze herziene declaraties welke gedateerd zijn op 24 januari 2014 en de oorspronkelijke declaratie van 16 september 2013 komen de kantonrechter qua urenbesteding niet onrechtmatig of ongegrond voor zodat aan hoofdsom een bedrag van
€ 3.184,08 wordt toegewezen.
5.6
Eiseres vordert de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW. Nu uit de dagvaarding niet is gebleken dat de vordering gebaseerd is op een handelsovereenkomst, zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen.
5.7
Bij dagvaarding heeft eiseres voorts betaling van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Deze vordering zal worden afgewezen. Niet gebleken is dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
5.8
Gedaagde wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres bepaald op € 79,15 aan dagvaardingskosten, € 462,00 aan vast recht en € 525,00 aan salaris voor de gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 3.184,08, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf de vervaldata van de desbetreffende facturen aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 541,15 aan verschotten en € 525,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.L. van Zetten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745