Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
[eiseres], kantonrechter] niet voor ontslag in aanmerking zodat uw ontslagverzoek niet voor toewijzing vatbaar is.
[eiseres], kantonrechter] in de weg staat.
3.Het geschil
primair)TriviumLindenhof te veroordelen tot herstel van de dienstbetrekking alsmede (haar) te veroordelen tot de doorbetaling van het overeengekomen salaris, zijnde € 2.709,34 (bruto) inclusief vakantietoeslag alsmede wettelijke rente en vertragingsrente ex artikel 7:625 BW;
4.De beoordeling
HR 27 november 2009, JAR 2009, 305, Van de Grijp/Stamen
HR 12 februari 2010, JAR 2010,72, Rutten/Breed) geldt in het kader van de beoordeling van een vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag ex artikel 7:681 (oud) BW als uitgangspunt dat eerst aan de hand van de omstandigheden van het geval zoals deze zich voorafgaand aan, en ten tijde van, de beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan, tezamen en in onderling verband beschouwd, moet worden vastgesteld of er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, voordat kan worden toegekomen aan de beantwoording van de vraag welke vergoeding aan de werknemer toekomt. Na het tijdstip van het ontslag intredende omstandigheden kunnen in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op vermeld tijdstip kon worden verwacht. Ook geldt dat het enkele feit dat geen passende voorziening voor de werknemer is getroffen, niet voldoende is om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Ook dan hangt het af van alle vast te stellen omstandigheden van het geval, waaronder het ontbreken van een passende vergoeding ter zake van het ontslag en of voldaan is aan de in de wet neergelegde maatstaf die in de kern inhoudt dat het ontslag gegeven is in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. Gegeven dat juridisch toetsingskader wordt het volgende overwogen.