De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Partijen hebben een, op het papier van Floragold gestelde, brief met de titel intentieverklaring ondertekend. De inhoud van die brief is hiervoor onder 2.5. opgenomen. Vervolgens zijn zij met elkaar samen gaan werken. Waarom deze intentieverklaring dan geen enkele relatie met of betrekking op die samenwerking zou hebben, onderbouwt Floragold onvoldoende. Op basis van de stukken is bovendien voldoende aannemelijk dat partijen naar de in de brief opgenomen voorwaarden voor samenwerking zijn gaan handelen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenechter leveren de inhoud, in combinatie met ondertekening en het handelen nadien, voldoende (voorlopig) bewijs op voor de conclusie dat sprake is van een relatiebeding.
De uitleg c.q. werking van dit beding, moet niet worden beantwoord aan de hand van de criteria die gelden voor een (relatiebeding in) een arbeidsovereenkomst. Een relatiebeding in een samenwerkingsovereenkomst dient immers een ander doel en zal op zijn eigen merites moeten worden beoordeeld. Voor de uitleg van het beding komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden in het kader van de gehele overeenkomst redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen.
De voorzieningenrechter acht ten eerste van belang dat de klant van RAS, Lidl Ierland, in het beding genoemd staat. Gelet daarop is moeilijk voorstelbaar dat het niet benaderen van klanten van RAS niet op die klant zou zien. Daar waar de afspraken tussen partijen inhielden dat Floragold aan RAS zou leveren, is aannemelijk dat het beding ook ziet op het indirect benaderen en leveren. Anders zou het beding immers zinledig zijn, omdat Floragold dan alleen RAS niet zou mogen benaderen.
Een redelijke uitleg van het relatiebeding brengt voorts met zich mee in samenhang met het beoogde doel van partijen bij het aangaan van het relatiebeding dat partijen met ‘bij beëindiging van de samenwerking’ ook het oog hebben gehad op de periode na het beëindigen van de samenwerking. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat Floragold gedurende de samenwerking informatie en contacten zou kunnen verzamelen en deze vervolgens straffeloos zou kunnen gebruiken om RAS concurrentie aan te doen c.q. klanten af te pakken. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat RAS maar een zeer beperkt aantal klanten heeft.
De volgende vraag die dan beantwoord moet worden hoe lang Floragold aan het relatiebeding is gebonden, nu partijen in het relatiebeding geen tijdslimiet zijn overeengekomen. Ook hier is van belang de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en op hetgeen zij over en weer mochten verwachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het in de rede ligt om op dit punt rekening te houden met de duur van de samenwerking tussen partijen, en met de door partijen ter zitting geschetste tijdlijn en belangrijke momenten voor het maken van afspraken met klanten voor het volgende (kalender)jaar, waarvoor, zo begrijpt de voorzieningenrechter dat met name de najaarsmaanden van wezenlijk belang zijn. Daarnaast is van belang dat het relatiebeding enig effect moet sorteren. Gelet op de hiervoor genoemde momenten en tijdlijn zou het relatiebeding nauwelijks betekenis hebben, als het nu al zou worden geschorst. Floragold zou dan immers na afloop van het seizoen 2015 direct of indirect klanten van RAS kunnen gaan benaderen.
Dit alles afwegende acht de voorzieningenrechter, vooruitlopende op een (eventueel) door partijen te voeren bodemprocedure, een schorsing van het relatiebeding met ingang van 1 februari 2016 passend en geboden.
Het onder 1 primair en 1 subsidiair gevorderde zal daarom worden afgewezen en het onder 1 meer subsidiair zal als na te melden worden toegewezen.