In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2015 uitspraak gedaan in een spoedverzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht. Het verzoek betrof de schorsing van het ouderlijk gezag van de ouders van een vijfjarige minderjarige, die terminaal ziek was en een uitgezaaide vorm van kanker had. De Raad verzocht om de ouders in hun gezag te schorsen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige. De ouders waren van mening dat hun kind thuis, te midden van het gezin, moest kunnen sterven en hadden een specialistische thuiszorgorganisatie ingeschakeld. De rechtbank heeft de situatie van de minderjarige onderzocht door gesprekken met de ouders, artsen en verpleegkundigen. De rechtbank oordeelde dat de ouders onvoldoende inzicht hadden in de ernst van de situatie en dat de noodzakelijke medische zorg niet gewaarborgd kon worden. Echter, na overleg met de ouders en het vinden van een andere thuiszorgorganisatie die bereid was zorg te bieden, concludeerde de rechtbank dat de noodzaak voor opname in een ziekenhuis was komen te vervallen. De ouders gaven nu toestemming voor de noodzakelijke behandeling van hun zoon. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing van het ouderlijk gezag afgewezen, omdat aan de wettelijke criteria niet was voldaan.