Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding, tevens houdende de incidentele vordering tot verwijzing ex artikel 220 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv) alsmede voeging ex artikel 222 Rv, met producties;
- de incidentele conclusie van antwoord van 29 oktober 2014;
- een vonnis in het incident van 21 januari 2015 waarin de onderhavige zaak is gevoegd met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer/ rolnummer C/10/453984/HA ZA 14-664, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding;
- de aantekening van de rolrechter dat laatstbedoelde zaak wegens faillissement van gedaagde krachtens artikel 29 Faillissementswet (FW) van rechtswege is geschorst en naar de parkeerrol is verwezen;
- een akte houdende overlegging producties zijdens [eiser] ;
- een conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 1 april 2015;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 april 2015;
- een brief zijdens [gedaagde] van 16 juni 2015 houdende opmerkingen op het proces-verbaal;
2.De feiten
heeft met zijn echtgenote bij akte van 4 juli 2013 met ingang van 5 juli 2013 hun huwelijksgoederenregime gewijzigd van een wettelijke gemeenschap van goederen in huwelijksvoorwaarden “ter bescherming voor de toekomst van een eventueel faillissement van een van de partijen, staande hun huwelijk”.
[gedaagde] heeft voorts naar aanleiding van aanmaningen zijdens [eiser] , bij mails van 8 april 2014, 14 april 2014, 17 april 2014 en 6 mei 2014 in verschillende bewoordingen aangegeven dat Beaver in een positie verkeert waarin niet “alles in een keer kan worden opgelost” en namens Beaver toegezegd tot betaling in termijnen te zullen overgaan.
€ 24.000,- en april 2014 € 25.000,- .
Voorts is [gedaagde] per 29 juli 2014 algemeen directeur geworden van de op diezelfde datum opgerichte besloten vennootschap RTM2 GO Management en Investment Company B.V.
Deze zaak, bij de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, aanhangig onder zaak-/rolnummer 453984 HA ZA 11-664, is van rechtswege geschorst als gevolg van het bij vonnis van deze rechtbank in december 2014 uitgesproken faillissement van Beaver.
- op 18 augustus 2014 onder de ABN AMRO Bank
- op 19 augustus 2014 op de door de stichting Administratiekantoor Van Grevenboek uitgegeven certificaten van de aandelen in het kapitaal van Inside Holding B.V.;
- op 19 augustus 2014 op de door [gedaagde] gehouden aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap RTM2GO Management and Investment Company B.V.,
3.Het geschil
hoofdzaak:
€ 85.218,19, te vermeerderen met de opeisbare wettelijke rente vanaf de onderscheiden vervaldata der facturen tot en met 5 juni 2014 ten belope van € 280,33, te vermeerderen met de opeisbare wettelijke rente vanaf 6 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de (buiten)gerechtelijke incassokosten ten belope van € 1.627,18, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
i. namens Beaver verplichtingen is aangegaan, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat Beaver niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade die [eiser] op grond daarvan zou lijden en hem daarvan een ernstig verwijt treft;
ii. heeft bewerkstelligd of toegelaten dat Beaver haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt en hem daarvan een ernstig verwijt treft.
stelt dat [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk is voor betaling van het door Beaver op de facturen van [eiser] onbetaald gelaten bedrag van € 85.218,19, de wettelijke rente daarover vanaf de factuurdata en voor door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten op grond van de Wet Normering Buitengerechtelijke Incassokosten (WIK) en het bijbehorende besluit tot een een bedrag van € 1.627,18.
4.De beoordeling4.1. [gedaagde] betwist voor alles de stelling dat [eiser] in opdracht van Beaver diensten en transporten heeft uitgevoerd ter hoogte van het door haar gefactureerde bedrag en dat Beaver deze facturen zonder protest heeft behouden.De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] , nu [eiser] haar stelling nader heeft geadstrueerd door overlegging van een zeer groot aantal daarop betrekking hebbende facturen en mails tussen partijen, niet kon volstaan met een enkele betwisting van deze stelling. De rechtbank gaat aan dit verweer dan ook als onvoldoende gemotiveerd voorbij, zodat dat het ervoor moet worden gehouden dat Beaver op de facturen van [eiser] ten onrechte een bedrag van € 85.218,19 onbetaald heeft gelaten.4.2. Hiermee komt de vraag aan de orde of [gedaagde] voor betaling van dit bedrag aansprakelijk is omdat hij als bestuurder van Beaver onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] .De rechtbank stelt voorop dat naast de aansprakelijkheid van de vennootschap ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 van het Burgerlijk wetboek (BW) een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak als maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de vennootschap niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had horen te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
betwist deze stelling op alle onderdelen.
[gedaagde] ontkent ook niet dat hij ervan wist en er was hem, blijkens zijn antwoorden op mails van [eiser] van april en mei 2014 over betalingsachterstand en de (on-)mogelijkheid tot voortzetting van hun handelsrelatie, ook toen nog veel aan gelegen dat [eiser] voor Beaver transporten zou blijven uitvoeren.
Waar het bij de beoordeling van deze zaak op aankomt is dan ook de beantwoording van de vraag of [gedaagde] bij het verstrekken van opdrachten tot vervoer of diensten in de periode februari 2014- mei 2014 wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de vennootschap niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden.
[eiser] legt aan haar standpunt dat dit het geval is geen andere feiten of omstandigheden ten grondslag dan dat andere bedrijven van [gedaagde] in de periode van 2008 tot (en met name in) 2013 failliet zijn gegaan en ook dat hij zijn huwelijksgoederenregime in december 2014 heeft gewijzigd met het oog op een een eventueel toekomstig faillissement.
Deze omstandigheden kunnen - ook indien juist - naar het oordeel van de rechtbank de conclusie niet dragen.
heeft ter comparitie toegelicht dat de eerdere faillissementen aan het besluit tot wijziging van zijn huwelijksgoederenregime ten grondslag lagen en dat dit besluit niet is ingegeven door een toen zodanig slechte financiele situatie bij Beaver dat voor faillissement moest worden gevreesd. Beaver had in de periode februari- begin mei 2014 nog krediet had bij de bank en bediende een grote klant in de United Kingdom.
Na beslaglegging door [eiser] ten laste van Beaver bij de bank, heeft deze in de omstandigheid dat Beaver inmiddels haar klant in de UK verloor, aanleiding gevonden om tot opzegging van het krediet over te gaan.
De omstandigheid dat aan [eiser] vervoersopdrachten werden verstrekt wijzen er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat Beaver geen omzet meer genereerde en er op betaling geen uitzicht was. Nu [gedaagde] erop heeft gewezen dat hij niet tijdig zou kunnen betalen maar dit wel in termijnen te zullen doen en dit ook daadwerkelijk deed, is de enkele omstandigheid dat de betalingsachterstand vanwege nieuwe opdrachten toch opliep onvoldoende om daaruit af te leiden dat [gedaagde] in de periode februari 2014- mei 2014 wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de vennootschap niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden en dat hem dienaangaand persoonlijk een voldoende ernstig verwijt treft.
Hiermee komt bij gebrek aan concrete feitelijke omstandigheden, deze grondslag aan de vordering te vervallen.
De rechtbank stelt voorop dat aan een bestuurder bij het leiden van een onderneming als regel beleidsvrijheid toekomt om belangen van bijvoorbeeld crediteuren, af te wegen tegen het belang van zijn bedrijf, bijvoorbeeld bij (het bepalen van een volgorde in) betaling van de crediteuren. Tussen partijen staat vast dat Beaver in de periode februari-mei 2015 aan [eiser] een aantal substantiële betalingen heeft verricht. De enkele omstandigheid dat andere transporteurs wel zijn voldaan en [eiser] voor een niet onaanzienlijk bedrag onbetaald is gelaten, niettegenstaande uitdrukkelijke toezeggingen tot betaling door [gedaagde] , is dan ook onvoldoende om tot de hier bedoelde betalingsonwil te concluderen. Dat [gedaagde] , als bestuurder van Beaver, het vooruitbetalen van een andere transporteur, verkoos boven betaling van achterstallige termijnen van reeds uitgevoerd transport door [eiser] , is op zichzelf immers niet onbegrijpelijk en evenmin op voorhand onverdedigbaar, gelet op het belang van Beaver bij die transporten voor voortzetting van haar bedrijf.
Voor het - door Beaver overigens niet nader toegelichte - standpunt dat [gedaagde] voorts onrechtmatig handelde door een bij verkoop (via een holding) van zijn aandelen in Beaver gerealiseerde opbrengst niet aan te wenden voor aflossing van schulden van Beaver is geen steun in het recht. Een rechtspersoon bindt in het rechtsverkeer immers in beginsel (uitsluitend) de rechtspersoon. [gedaagde] was dan ook niet op voorhand gehouden de opbrengst van zijn aandelen in Beaver aan te wenden voor schuldeisers van Beaver. Van een hem persoonlijk treffend voldoende ernstig verwijt blijkt hieruit niet.
€ 1.788,00(2,0 punt × tarief € 894,00)
5.De beslissing
39/
2537