1.2.De AFM heeft voormelde - op of omstreeks 9 september 2015 onder haar aandacht gekomen - aanbieding van [verzoekster] beoordeeld om te bezien in hoeverre de bepalingen van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) worden nageleefd door [verzoekster].
De AFM heeft geconcludeerd dat [verzoekster] in het aanbiedingsmateriaal:
a. a) de informatie over de kosten die in rekening worden gebracht onduidelijk en onbegrijpelijk verstrekt,
b) de berekening van het historisch rendement vermoedelijk onduidelijk en onbegrijpelijk weergeeft,
c) de informatie over de geboden zekerheden vermoedelijk niet juist weergeeft en
d) vermoedelijk onjuiste informatie over de aansprakelijkheid van [verzoekster] heeft opgenomen,
zodat sprake is van een redelijk vermoeden van misleidende handelspraktijken van de zijde van [verzoekster].
De gedraging onder a levert volgens de AFM een overtreding op van artikel 8.8 van de Whc, gelezen in samenhang met de artikelen 6:193b, derde lid, aanhef en onder a, en 6:193d, eerste, tweede en derde lid, van het Burgerlijk wetboek (BW). Ten aanzien van de gedraging onder b is volgens de AFM sprake van een redelijk vermoeden van overtreding van deze artikelen. Daarnaast is volgens de AFM, gezien de gedragingen onder c en d, sprake van een redelijk vermoeden van overtreding van artikel 8.8 van de Whc, gelezen in samenhang met de artikelen 6:193b, derde lid, aanhef en onder a, en 6:193c, eerste lid, aanhef en onder g, van het BW.
2. Aangezien de vermoedelijke overtredingen volgens de AFM een reëel en acuut risico van benadeling van consumenten meebrengen, heeft de AFM bij het bestreden besluit besloten een openbare waarschuwing uit te vaardigen om (potentiële) houders van obligaties en certificaten tijdig te waarschuwen voor de hiervoor in 1.2 onder b, c, en d vermelde handelspraktijken van [verzoekster]. Vanwege het reële en acute risico van benadeling van consumenten heeft de AFM op grond van artikel 4:11, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [verzoekster] niet in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen alvorens het bestreden besluit te nemen.
3. Op grond van artikel 3.4, eerste lid, van de Whc kan de AFM in het kader van haar taken, genoemd in deze wet, een openbare waarschuwing uitvaardigen voordat zij een inbreuk of intracommunautaire inbreuk heeft vastgesteld, indien dat redelijkerwijs noodzakelijk is om consumenten snel en effectief te informeren over een schadeveroorzakende handelspraktijk van een ondernemer en daardoor schade te voorkomen. Artikel 2.23, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 2.23, tweede lid, van de Whc wordt een ondernemer uitsluitend met name genoemd in de openbare waarschuwing indien er sprake is van een reëel en acuut risico op benadeling van consumenten en van een redelijk vermoeden van overtreding. In de openbare waarschuwing komt duidelijk naar voren dat er nog geen sprake is van een door de AFM vastgestelde inbreuk of intracommunautaire inbreuk.
4. [ Verzoekster] betoogt dat de AFM haar voorafgaand aan het bestreden besluit ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld haar zienswijze naar voren te brengen.