ECLI:NL:RBROT:2015:9229

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
C/10/486699 / KG ZA 15-1126
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffen van conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot aanbesteding en onrechtmatig handelen

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit twee besloten vennootschappen, de opheffing van conservatoir beslag dat door gedaagden was gelegd op hun onroerende zaken. De vordering was gebaseerd op de stelling dat het beslag vexatoir was en dat de vordering van gedaagden ondeugdelijk was. Gedaagden, waaronder Waalstede Vastgoed B.V. en Yellow Sprint Holding B.V., voerden aan dat eisers onrechtmatig hadden gehandeld door hen niet uit te nodigen voor de tweede ronde van een aanbestedingsprocedure voor de verkoop van de GreeNS portefeuille, waar zij interesse in hadden. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagden onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun vordering en dat het belang van eisers bij opheffing van het beslag zwaarder woog dan het belang van gedaagden bij handhaving ervan. De voorzieningenrechter wees de vordering van gedaagden af en hefte het beslag op, waarbij gedaagden ook in de proceskosten werden veroordeeld. Het vonnis werd uitgesproken op 17 november 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/486699 / KG ZA 15-1126
Vonnis in kort geding van 17 november 2015
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser1],
gevestigd te Kerkwijk,
2.
[eiser2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R. Stekelenburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAALSTEDE VASTGOED B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YELLOW SPRINT HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde3],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. R.A.D. Blaauw.
Partijen zullen hierna [eisers] voor eisers gezamenlijk en Waalstede c.s. voor gedaagden gezamenlijk genoemd worden. Eisers zullen daarnaast afzonderlijk worden aangeduid als [eiser1] en [eiser2] . Gedaagden als Waalstede, Yellow Sprint en [gedaagde3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de producties van [eisers]
  • de mondelinge behandeling d.d. 10 november 2015
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van Waalstede c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser1] enerzijds en [gedaagde3] en Yellow Sprint anderzijds is op 14 december 2010 een koopovereenkomst gesloten, waarbij de aandelen die [eiser1] hield in Centraal Traject B.V. (hierna Centraal Traject) aan [gedaagde3] en Yellow Sprint werden overgedragen.
De overeenkomst bepaalt in artikel 4, voor zover hier relevant:
(…)
Tenslotte verklaart de Verkoper (waaronder mede wordt begrepen haar directeur [eiser2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ), dat de kennis over en de contacten die deze directeur heeft met belangrijke huidige klanten en relaties (brouwerijen en spoorwegen) op geen enkele manier gedurende een periode van tenminste tien (10) jaar (de afschrijvingsperiode van deze goodwill) na
heden, derhalve tot ultimo tweeduizend twintig, zullen worden aangewend door de Verkoper of de heer [eiser2] , voornoemd, onverschillig of dat direct of indirect of als adviseur of mede voor eigen rekening geschiedt, zonder eerst de Vennootschap in de gelegenheid te stellen van de eventuele aanbiedingen door hen gebruik te maken, al het
nodige te doen om — tenzij de Vennootschap daarvan afziet – te bewerkstelligen dat de vennootschap in de gelegenheid wordt gesteld om rechtstreeks in contact te komen met de bestaande cliënten van de Vennootschap. Partijen erkennen dat deze formulering vaag is, maar gezien de omvang van de goodwill en de gevolgen van deze goodwill voor de hoge
(en de hoogte van de) koopsom der Aandelen wensen partijen geen strak geformuleerde omschrijving van de grenzen van deze garantie, zodat ze aan de rechter overlaten wanneer de grens tussen behoorlijk en onbehoorlijk handelen wordt overschreden. Om diezelfde reden is evenmin een vaste boete overeen gekomen.
(…)
2.2.
Waalstede is een vennootschap behorende tot de groep vennootschappen van Centraal Traject.
2.3.
Na verkoop en levering van de in 2.1 genoemde aandelen is [eiser2] betrokken geweest bij Centraal Traject op grond van (een) management overeenkomst(en) die werd(en) gesloten tussen Landlust B.V. (hierna: Landlust) en Waalstede op grond waarvan [eiser2] , die de overeenkomst mede heeft ondertekend, door Landlust aan Waalstede ter beschikking werd gesteld voor het verlenen van diensten.
De (laatste) managementovereenkomst is per eind 2013 geëindigd. [persoon1] van Waalstede schrijft in een brief van 28 november 2013 aan Landlust B.V. en [eiser2] :
‘Hierbij berichten wij u dat wij de met u aangegane Management Overeenkomst: ingangsdatum 01 april 2013 per heden beëindigen.’
2.4.
In 2011 werd bekend dat NS Vastgoed een groot aantal losse percelen grond, ook aangeduid met ‘de GreeNS portefeuille’, wenste te vervreemden. Waalstede had interesse in het verwerven van deze portefeuille. Waalstede beheerde deze percelen (al) voor NS Vastgoed.
2.5.
Eind 2013/begin 2014 is door NS Vastgoed definitief besloten tot verkoop van de GreeNS porftefeuille. De verkoop is vervolgens geschied via een besloten tenderprocedure (hierna: de aanbestedingsprocedure), die in april/mei 2014 werd gestart.
In de verkoopprocedure is door Waalstede een bieding gedaan. [eiser2] , althans [eiser1] , althans [eisers] , heeft in het traject met NS Vastgoed als contactpersoon namens Waalstede gefungeerd.
2.6.
Waalstede heeft op enig moment, omstreeks 9 september 2014, een inschrijving gedaan in de aanbestedingsprocedure. Zij is niet uitgenodigd voor een tweede ronde waaraan drie bieders deelnamen.
2.7.
Na afronding van de aanbestedingsprocedure is de GreeNS portefeuille op 20 november 2014 verkocht en op 10 december 2014 geleverd aan [bedrijf1] .
2.8.
Bij de oprichting van de vennootschap [bedrijf1] was onder meer [persoon2] betrokken. [persoon2] werd, via een overeenkomst met de vennootschap [bedrijf2] , waar hij vennoot was, door Rail Side, een vennootschap die deel uitmaakt van Centraal Beheer, ingezet voor de uitvoering van onderhoud aan verkregen gronden.
2.9.
Op 20 december 2014 werd de GreeNS portefeuille (door)verkocht en geleverd aan [bedrijf3] (hierna: [bedrijf3] ). Onderdeel van de onderliggende overeenkomst betrof de betaling door middel van verrekening, met een vordering van [bedrijf3] op [bedrijf1] groot € 3.600.000,00.
2.10.
Op 11 december 2014 heeft [eiser2] een betaling van € 3.600.000,00 ontvangen van [bedrijf3] op grond van een leningsovereenkomst van die dag. Voor dat bedrag heeft [eiser2] zekerheid gegeven in de vorm van een hypotheek- en pandrecht op in een notariële akte van 15 december 2014 genoemde onderpanden. Van deze onderpanden zijn van januari tot mei 2015 verschillende panden aan [bedrijf3] geleverd.
2.11.
Waalstede c.s. hebben op 30 september 2015 ten laste van [eisers] conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaken gelegen te: [adres] ,
[adres2] , [adres3] , de appartementsrechten van
[adres4] ,
en de appartementsrechten van [adres5] .

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert samengevat - de opheffing van het de op 28 september 2015 gelegde beslagen, zoals omschreven in de exploten van de deurwaarder van die datum, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Waalstede c.s. in de proceskosten.
3.2.
[eisers] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat het beslag vexatoir en de vordering van Waalstede c.s. ondeugdelijk is. Zij stelt daartoe het volgende.
Waalstede c.s. heeft geen vordering op [eisers] zou voor Waalstede
contacten onderhouden in de aanbesteding. Dat heeft [eisers] gedaan. Dat Waalstede, die de prijs zelf met een eigen team heeft bepaald ( [eiser2] heeft daarover ook niet geadviseerd en wilde dat ook niet), in de aanbesteding niet is uitgenodigd voor de tweede ronde levert geen onrechtmatig handelen of wanprestatie aan de zijde van [eisers] op, zodat van een vordering die daarop is gegrond geen sprake kan zijn. [eisers] voegt daaraan toe dat zij niet voor [bedrijf1] heeft bemiddeld in de aanbesteding en dat voor zover een beroep wordt gedaan op de managementovereenkomst, Landlust de contractspartij was en niet [eiser2] . Overigens wilde [eisers] geen enkele betrokkenheid bij de aanbesteding, maar is hij door de heer [persoon3] van Waalstede onder druk gezet. Er stond nog een lening van € 350.000,00 uit en die zou alleen aan [eiser1] worden terugbetaald als Waalstede de aanbesteding zou winnen. [eisers] is nooit in gebreke gesteld voor enige vordering van Waalstede c.s. Het beslag is daarnaast disproportioneel. Er is geen reden voor Waalstede c.s. tot het leggen van beslag, nu geen kans op verduistering bestaat, terwijl [eisers] veel hinder ondervindt door het beslag en directe schade lijdt door het beslag.
3.3.
Waalstede c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.2.
Waalstede c.s. stelt een vordering te hebben op [eisers]
Zij voert daartoe aan dat zij de gronden van de GreeNS portefeuille graag had willen verkrijgen, maar dat dit door onrechtmatig handelen, althans wanprestatie, van [eisers] niet is gelukt. Het onrechtmatig handelen zou er – kort gezegd - in gelegen zijn dat door toedoen van [eisers] de gronden niet aan Waalstede c.s., maar aan [bedrijf1] zijn verkocht.
Een aanwijzing hiervoor zou, volgens Waalstede c.s., zijn dat [eiser2] op 11 december 2014, direct na de verkoop van de GreeNS portefeuille, een bedrag van € 3.600.000,00 heeft ontvangen van [bedrijf3] , welk bedrag afkomstig was van [bedrijf1] .
4.3.
Met Waalstede c.s. is de voorzieningenrechter het ermee eens dat de ontvangst van voornoemd bedrag en de daarop volgende onroerend goed transacties vragen oproepen. Dat betekent echter nog niet dat summierlijk toetsend aannemelijk is dat Waalstede c.s. enig vorderingsrecht heeft op [eisers] . Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Tussen partijen is in geschil welke relatie tussen hen bestond.
Niet in geschil is dat [eiser2] op enige wijze als contactpersoon zou optreden tussen Waalstede en NS Vastgoed voor de periode voorafgaand aan de aanbestedingsprocedure ten aanzien van de GreeNSportefeuille. Wat de precieze inhoud van de gemaakte afspraken was is wel in geschil. Vast staat dat [eiser2] tot de inschrijving de contacten verzorgde met NS Vastgoed. Of hij dat als [eiser2] of als [eiser1] of wellicht als Landlust, die in dit kort geding geen partij is, deed is niet duidelijk en evenmin op grond van welke juridische figuur, te weten lastgeving, opdracht of anderszins, deze werkzaamheden plaatsvonden. Daarnaast heeft Waalstede c.s., nu vast staat dat de managementovereenkomst beëindigd was, en gelet op het verweer van [eisers] , onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om aan te nemen dat de gemaakte afspraken in het kader van de aanbesteding verband zouden houden met of een voortzetting zouden zijn van de beëindigde managementovereenkomst. En als die overeenkomst op de een of andere manier zou zijn doorgelopen, lijkt het geciteerde artikel 4 van die overeenkomst hier op het eerste gezicht geen toepassing te vinden omdat niet vastgesteld kan worden of zelfs aannemelijk is dat [eiser2] of [eiser1] in dit kader aanbiedingen te doen had die zij aan Waalstede kon doen. In dit verband zij ook nog overwogen dat van enige relatie met [bedrijf1] in het kader van de aanbesteding vooralsnog geen snipper van bewijs, of begin daarvan, is overgelegd.
Daar zij nog aan toegevoegd dat, voor zover de relatie tussen partijen anders zou moeten worden beoordeeld en uitgegaan zou moeten worden van enige vorm van een partijen bindende afspraak, niet duidelijk is wat de inhoud van de door [eiser2] , [eiser1] of wellicht Landlust te verrichten werkzaamheden, of te verlenen diensten, was. Daarbij gaat het onder meer om de vraag wie de prijs bepaalde van de bieding waarmee Waalstede inschreef. Waalstede stelt dat zij verkeerde informatie van [eiser2] kreeg, terwijl [eiser2] verklaart expliciet te hebben aangegeven niet te zullen adviseren over de bieding en dat hij dat ook niet gedaan heeft. Bij gebreke van enig schriftelijk stuk en bewijslevering, waarvoor een kort geding zich niet leent, is het een noch het ander vooralsnog aannemelijk. Nu Waalstede niet stelt en onderbouwt welke verkeerde informatie [eiser2] zou hebben verstrekt, is een op dit feitencomplex gebaseerd vorderingsrecht in ieder geval niet summierlijk aannemelijk.
4.5.
Voorts geldt het volgende. Er was sprake van een aanbestedingstraject. Nog afgezien van het hiervoor overwogene is niet duidelijk hoe de communicatie daarover tussen de daarbij betrokken partijen is verlopen. [eisers] stelt dat reeds in september 2014 duidelijk was dat Waalstede niet werd uitgenodigd voor de tweede ronde en dat zij Waalstede c.s. hierover heeft geïnformeerd, en daarbij heeft meegedeeld dat de bieding te hoog was. Waalstede c.s. heeft dit betwist en stelt dat zij tot december 2014 in de veronderstelling verkeerde dat de procedure nog niet was afgerond en dat zij nog een kans maakte. Deze kort gedingprocedure biedt geen ruimte om vast te stellen wie van partijen gelijk heeft op dit punt. Dit kan echter in het midden blijven.
Hetgeen Waalstede over de beoogde uitkomst van de relatie tussen (een of meer van) partijen stelt, lijkt te duiden op een resultaatsverbintenis en dat laat zich moeilijk verdragen met het karakter van een aanbesteding. De aanbesteder beslist immers wie tot de volgende ronde wordt toegelaten, en wie de opdracht krijgt, en dat op basis van objectieve criteria. Waarom Waalstede c.s. desalniettemin meent dat [eisers] dan toch de uitkomst van die procedure zou kunnen beslissen, of beïnvloeden, stelt en onderbouwt Waalstede c.s. niet.
Vaststaat dat Waalstede niet is uitgenodigd voor die tweede ronde. Drie andere partijen zijn wel uitgenodigd. Waalstede stelt dat indien [eisers] niet onrechtmatig zou hebben gehandeld, zij de portefeuille grond zou hebben verkregen en niet [bedrijf1] zoals nu het geval is. Daarmee miskent zij echter dat nog twee andere partijen, naast [bedrijf1] waren uitgenodigd voor de tweede ronde. Kennelijk was ook de inschrijving van die partijen (na een eerste beoordeling) gunstiger dan die van Waalstede. In die situatie is naar voorlopig oordeel onhoudbaar het standpunt van Waalstede c.s. dat zij zonder het handelen van [eisers] de aanbesteding zou hebben gewonnen.
Dat Waalstede c.s. de wens had de gronden te verkrijgen en dat zij achteraf stelt bereid te zijn geweest de koop te sluiten onder dezelfde voorwaarden als waaronder [bedrijf1] de gronden heeft kunnen verkrijgen, maakt dit niet anders. Bij een aanbesteding wordt immers in eerste instantie de inschrijving van een geïnteresseerde beoordeeld, alvorens onderhandelingen plaatsvinden. In die eerste fase is Waalstede reeds afgevallen. Hier zij nog aan toegevoegd dat zelfs als er onregelmatigheden in de inschrijving van [bedrijf1] zaten die tot uitsluiting hadden geleid, voor de twee anderen die tot de tweede ronde waren doorgedrongen vervolgens kans zouden hebben gehad de aanbesteding te winnen. Waalstede stelt ook niet dat zij als nummer 4 was geëindigd en in dat geval tot de tweede ronde zou zijn doorgedrongen.
4.6.
Het vermoeden van Waalstede c.s. dat [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij anders niet het bedrag zou hebben ontvangen dat hij direct na de verkoop van de gronden door NS Vastgoed ontving, vindt onvoldoende steun in de feiten om daaruit af te leiden dat Waalstede c.s. een vordering zou hebben op [eisers] Daarbij is met name ook van belang dat onduidelijk is hoe een een-tweetje zodanig invloed kan hebben op een aanbestedingsprocedure dat daardoor reeds vaststaat wie de aanbesteding wint. Indien daadwerkelijk dingen mis zijn gaan bij de aanbesteding, dan had Waalstede c.s. dat in een eerder stadium aan de kaak moeten stellen. De termijnen die daarvoor gelden zullen inmiddels zijn verstreken.
4.7.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is uit de stellingen van Waalstede c.s. onvoldoende af te leiden om een causaal verband te kunnen aannemen tussen het, overigens in het geheel niet vaststaande, handelen of nalaten van [eisers] en het niet winnen van de aanbesteding. Daarvoor missen te veel schakels. Uitgaande van het in 4.1 opgenomen toetsingskader is daarom onvoldoende aannemelijk dat Waalstede c.s. een vordering heeft die het beslag rechtvaardigt. De rol van Yellow Sprint en [gedaagde3] is overigens in het debat onbelicht gebleven. Waarom zij een vordering op [eisers] zouden hebben, is vooralsnog duister, nu alleen Waalstede in de aanbesteding de biedende partij was.
4.8.
De vordering tot opheffing van de beslagen zal worden toegewezen zoals hierna bepaald. Omdat de voorzieningenrechter zelf opheft, hoeft geen dwangsom te worden opgelegd.
4.9.
Waalstede c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen. De gevorderde hoofdelijkheid zal daarbij worden toegewezen.
De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 92,21
- griffierecht 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.521,21

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de op 28 september 2015 ten laste van [eisers] gelegde beslagen;
5.2.
veroordeelt Waalstede c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.521,21,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015.
1634/2009