ECLI:NL:RBROT:2015:9795

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
C/10/487704 / KG ZA 15-1176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over arbeidsovereenkomst en beslaglegging

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser, [eiser], de opheffing van conservatoir beslag dat op zijn eigendommen is gelegd door Focwa Schadeherstel. Eiser was werkzaam als secretaris voor Focwa Schadeherstel en werd op 15 april 2015 op staande voet ontslagen. Eiser stelt dat het ontslag onterecht was en dat hij recht heeft op zijn salaris en andere vergoedingen. Focwa Schadeherstel heeft in reconventie een vordering ingesteld tot betaling van een bedrag van € 24.207,64, vermeerderd met rente, en stelt dat eiser onterecht betalingen heeft ontvangen na zijn ontslag.

De voorzieningenrechter heeft de procedure in twee delen beoordeeld: de conventie en de reconventie. In de conventie heeft de rechter geoordeeld dat het beslag onder ABN AMRO Bank N.V. moet worden opgeheven, omdat dit beslag onevenredig zwaar weegt voor eiser. De overige vorderingen van eiser zijn afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vorderingen van Focwa Schadeherstel ondeugdelijk zijn. In de reconventie heeft de rechter geoordeeld dat de vordering van Focwa Schadeherstel tot betaling van het bedrag van € 24.207,64 niet toewijsbaar is, omdat er onvoldoende bewijs is dat het ontslag van eiser onregelmatig was.

De rechter heeft beide partijen in de proceskosten veroordeeld, waarbij eiser in de proceskosten van Focwa Schadeherstel is veroordeeld en vice versa. Dit vonnis is uitgesproken op 23 november 2015 door mr. P. de Bruin.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/487704 / KG ZA 15-1176
Vonnis in kort geding van 23 november 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. L.R.T. Peeters,
tegen
de vereniging
FOCWA SCHADEHERSTEL,
gevestigd te Sassenheim, gemeente Teylingen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.J.F. van de Voort.
Partijen zullen hierna [eiser] en Focwa Schadeherstel genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 3 november 2015, met producties 1 tot en met 14,
 een fax van 9 november 2015 van [eiser] , met een productie 14 (met een andere inhoud dan de hiervoor genoemde productie 14),
 een brief van 9 november 2015 van Focwa Schadeherstel, met producties 1 tot en met 9,
 een fax van 11 november 2015 van [eiser] , met producties 15 tot en met 22,
 een fax van 11 november 2015 van [eiser] , met als productie de tweede bij productie 22 behorende bijlage,
 de pleitnota’s van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft vanaf 1 januari 1999 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden verricht voor Focwa Schadeherstel in de functie van Secretaris, op basis van een bruto maandsalaris van € 11.831,- exclusief 8% vakantiebijslag. Focwa Schadeherstel heeft [eiser] op 22 december 2014 op non-actief gesteld en op 15 april 2015 op slaande voet ontslagen op grond van - kort samengevat - bedrog, valsheid in geschrifte en het verwijderen van bedrijfsgegevens.
2.2.
De kantonrechter te Leiden heeft bij wijze van voorlopige voorziening bij vonnis van 25 februari 2015 Focwa Schadeherstel veroordeeld om [eiser] per 30 maart 2015 toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden, en aan deze veroordeling een dwangsom verbonden. Tegen dit vonnis is door Focwa Schadeherstel hoger beroep ingesteld.
2.3.
Bij vonnis van 27 mei 2015 heeft de kantonrechter te Leiden, bij wijze van voorlopige voorziening, in conventie Focwa Schadeherstel veroordeeld tot doorbetaling van het loon vanaf 16 april 2015 en in reconventie [eiser] veroordeeld om de van een laptop gewiste en door [eiser] bewaarde bestanden, voor zover deze bedrijfsgegevens bevatten, aan Focwa Schadeherstel ter beschikking te stellen, Aan deze laatste veroordeling is een dwangsom verbonden. In het vonnis is de door [eiser] gevorderde verhoging van de bij vonnis van 25 februari 2015 opgelegde de dwangsom afgewezen. Van het vonnis van 27 mei 2015 is [eiser] in hoger beroep gegaan.
2.4.
De kantonrechter te Leiden heeft bij wijze van voorlopige voorziening in het vonnis van 26 augustus 2015 Focwa Schadeherstel veroordeeld om het op 15 juli 2015 onder haarzelf gelegde beslag door te halen omdat niet is aangetoond dat [eiser] bedrijfsgerelateerde bestanden heeft achtergehouden zodat uit hoofde van het vonnis van 27 mei 2015 geen dwangsommen zijn verbeurd. [eiser] is veroordeeld om een personenauto aan Focwa Schadeherstel ter beschikking te stellen. Aan beide veroordelingen is een dwangsom verbonden. Tegen dit vonnis heeft Focwa Schadeherstel hoger beroep ingesteld, welke procedure thans voor een comparitie van partijen staat.
2.5.
De kantonrechter te Rotterdam heeft de arbeidsovereenkomst, met toepassing van artikel 7:685 oud BW, bij beschikking van 8 september 2015 voorwaardelijk – uitsluitend voor het geval dat later tussen partijen onaantastbaar komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt na 15 april 2015 – ontbonden per 9 september 2015, zonder toekenning van een vergoeding aan [eiser] . De beoordeling luidt, voor zover relevant:
“2) valsheid in geschrifte, bedrog
4.9
Focwa verwijt [eiser] valsheid in geschrifte en bedrog. Dit verwijt ziet op het al dan niet bestaan van een ondernemingsrand binnen Focwa. [eiser] stelde dat er een onder-nemingsrand was en hij beriep zich daarbij op een door hem en (naam weggelakt in overgelegde kopie: opm voorzieningenrechter) op 14 december 2011 ondertekend document. In april 2015 is echter gebleken dat de overeenkomst ven 14 december 2011 pas op 15 december 2014 door [eiser] is opgemaakt, door (naam weggelakt) op kleine punten is verbeterd en vervolgens door beiden, met als datum '14 december 2011', is ondertekend,
4.1
[eiser] houdt het op onzorgvuldigheid. Deze stelling zon wellicht geloofwaardig zijn geweest als [eiser] dit meteen naar voren had gebracht en niet eerst twee andere standpunten had ingenomen. Wat er ook zij van de afspraken die in het verleden gemaakt zijn over het oprichten dan wel instandhouden van een ondernemingsraad (in zijn verweer op dit punt gaat [eiser] alleen daar op in), op grond van wat er naar voren is gebracht kan niet anders geconcludeerd werden dan dat [eiser] de ondernemingsraad in december 2014 'van stal heeft gehaald' om zijn eigen belangen te dienen, dat hij (naam weggelakt) daarbij voor zijn karretje heeft gespannen en dat hij heeft gelogen over hetgeen in december 2014 daadwerkelijk is gebeurd. Focwa is pas in april 2015 hij de controle van de laptop van [eiser] achter de ware toedracht gekomen, Het gedrag ven [eiser] op dit punt is onaanvaardbaar.
[…]
4.13
Het feit dat alleen [eiser] na het faillissement van [persoon1] diens onkostendeclaraties nog fiatteerde doet vermoeden dat [eiser] wist dat hetgeen gebeurde ( [persoon1] bleef ondanks zijn persoonlijke faillissement bestuurder) in strijd met de statuten was. In zijn verweer voert [eiser] aan dat hij er wellicht te veel op is gaan vertrouwen dat anderen de uiteindelijk door hem te fiatteren declaraties wel gecontroleerd zouden hebben, maar [eiser] kan zich daar niet achter verschuilen. Gelet op wat [eiser] wist of in ieder geval had moeten weten over het persoonlijke faillissement van [persoon1] , had van hem op zijn minst meer alertheid bij het fiatteren van de declaraties verwacht mogen warden.
[…]
(5) verduistering in dienstbetrekking
4.16
Focwa verwijt [eiser] dat hij zich voor een door hen namens Focwa beklede nevenfunctie bij de Stichting Auto & Recycling privé heeft laten uitbetalen. Het gaat om een bedrag van € 3.250,00 per kwartaal. [eiser] verrichtte werkzaamheden voor de stichting in tijd van Focwa. Hij nam daar volgens Focwa geen vakantie-uren voor op en hij werd door Focwa doorbetaald.
4.17
[eiser] verweert zich door te verwijzen naar de verklaring van [persoon2] (productie VI bij het verweerschrift) van 29 juli 2015. [persoon2] verklaart samengevat dat [persoon3] en na hem [eiser] , zich privé moeten laten uitbetalen voor de nevenfunctie om een lagere inschaling ( [persoon3] ) en een pensioengat ( [eiser] ) te compenseren.
4.18
Uit de verklaring van [persoon2] kan afgeleid worden dat het uitgangspunt is dat de vergoeding voor het bekleden van de nevenfunctie niet in privé aan de desbetreffende functionaris wordt uitbetaald maar dat deze vergoeding in beginsel aan Focwa toekomt. In het verleden zouden er echter, zo verklaart [persoon2] nu (op 29 juli 2015, dus ruim nadat het conflict tussen Focwa en [eiser] is ontstaan), afspraken zijn gemaakt over het door de desbetreffende functionaris zelf laten houden van de vergoeding. Het is echter deze enkele verklaring van [persoon2] die het standpunt van [eiser] ondersteunt. Elk aanvullend bewijs ontbreekt, bijvoorbeeld documenten die zijn opgesteld op het moment dat de afspraak is gemaakt. Niet valt in te zien wat de door [persoon2] bij zijn verklaring gevoegde documenten moeten bewijzen.
4.19
De kantonrechter acht het overigens ongeloofwaardig dat ter compensatie van een te lage inschaling of ter compensatie van het dichten van een pensioengat een dergelijke constructie wordt bedacht. Focwa is een professionele organisatie. Een te lage inschaling of een pensioengat worden in professionele organisaties via de officiële weg opgelost, niet via een constructie waarvan niets op papier staat. De conclusie is gerechtvaardigd dat [eiser] zelfstandig de vergoeding voor zijn nevenfunctie aan zichzelf heeft laten uitbetalen, terwijl deze vergoeding Focwa toekomt. [eiser] betwist ook niet dat hij de werkzaamheden voor de stichting in tijd van Focwa heeft uitgevoerd en dat hij geen vakantie-uren heeft opgenomen om die werkzaamheden te verrichten.
[…]
(7) uitbetaling verlofuren
4.22
De op de arbeidsovereenkomst tussen Focwa van [eiser] van toepassing zijnde CAO bepaalt dat nog niet genoten verlofdagen niet uitbetaald kunnen worden. Niettemin heeft [eiser] 700 vakantie-uren (voor in totaal een bedrag van € 47.707,08 bruto) laten uitbetalen. [eiser] stelt dat het om een minimum-cao gaat, waarvan ten gunste van de werknemer afgeweken kan worden. Dit kan zo zijn, maar dan moet de beslissing om af te wijken van de cao genomen worden door iemand die daartoe bevoegd is. Een verzoek tot uitbetaling van vakantie-uren had gefiatteerd moeten worden door het Algemeen Bestuur, dus niet door [eiser] zelf en ook is niet duidelijk op grond waarvan Van Beveren de bevoegdheid zou hebben toestemming te geven tot afkoop van niet-genoten vakantie-uren. De beslissing tot uitbetaling van vakantiedagen, in strijd met de bepaling van de CAO, lijkt zelfstandig door [eiser] genomen te zijn.”
2.6.
Op verzoek van Focwa Schadeherstel is tot zekerheid van verhaal, na daartoe op 19 oktober 2015 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van [eiser] :
  • op 20 oktober 2015 onder de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.,
  • op 20 oktober 2015 onder de stichting Stichting Focwa Garantiefonds,
  • op 20 oktober 2015 onder de stichting Stichting Kwaliteitszorg Autoschadeherstelbranche,
  • op 20 oktober 2015 op de woning van [eiser] ,
  • op 23 oktober 2015 onder zichzelf,
conservatoir beslag gelegd (hierna: de beslagen). Het bedrag waarvoor verlof voor het leggen van de beslagen werd verleend is begroot op € 156.353,00, met inbegrip van rente en kosten.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – de opheffing van het op 20 oktober 2015 gelegde conservatoir derdenbeslag onder ABN AMRO Bank N.V. en Stichting Focwa Garantiefonds, en het op 23 oktober 2015 onder Focwa Schadeherstel gelegde conservatoire beslag, en voorts afgifte van de privé eigendommen van [eiser] – nader aangeduid in het petitum van de dagvaarding – binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat zij in gebreke zal blijven om aan de veroordeling te voldoen, met veroordeling van Focwa Schadeherstel in de proceskosten, met inbegrip van de nakosten.
3.2.
Focwa Schadeherstel voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Focwa Schadeherstel vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiser] tot betaling aan Focwa Schadeherstel van € 24.207,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2015, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, met inbegrip van de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
5.2.
De vordering van Focwa Schadeherstel op [eiser] op welke het beslag steunt, ziet op onverschuldigde betaling van salaris, leasetermijnen van een auto, in privé ontvangen vacatiegelden, het bedrag dat is gemoeid met in haar ogen ten onrechte uitbetaalde vakantie-uren, dwangsommen – in welk kader de voorzieningenrechter er op wijst dat het bedrag van € 25.000,00 blijkens de beschikking op het beslagrekest buiten de begroting van het beslag is gebleven – , en daarnaast op de gefixeerde schadevergoeding in verband met een onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Focwa Schadeherstel baseert haar vordering – met uitzondering van het salaris en de leasetermijnen van de auto – op het oordeel van de kantonrechter te Rotterdam in zijn beschikking van 8 september 2015.
5.3.
De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat een rechter reeds eerder een definitief oordeel heeft gegeven,
dient zijn vonnis in beginsel af te stemmen op het eerdere oordeel, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenuitspraak of in een einduitspraak, in de overwegingen of in het dictum van de uitspraak, en ongeacht of de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Dit geldt ook in geval sprake is van het oordeel in een procedure tot voorwaardelijke ontbinding van een arbeidsovereenkomst. Ook in het geval geen gevolg wordt gegeven aan de uitspraak omdat de voorwaarde niet wordt vervuld, behoudt de beschikking en het daarin gegeven oordeel immers zijn rechtskracht.
Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op voornoemd beginsel, hetgeen het geval zal kunnen zijn indien de eerdere uitspraak klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de rechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
5.4.
[eiser] wijst erop dat de kantonrechter het bewijsrecht niet juist heeft toegepast. De voorzieningenrechter overweegt dat op dit punt geen sprake is van een juridische misslag. Het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst is beoordeeld naar oud recht. Onder het oude arbeidsrecht was in een ontbindingsprocedure voor bewijslevering, waaronder het horen van getuigen, in beginsel geen plaats.
5.5.
[eiser] stelt voorts dat de kantonrechter ten onrechte de uitgebreide voorgeschiedenis buiten beschouwing heeft gelaten en de gedragingen van [eiser] niet heeft geplaatst in de context van het voorafgaande geschil tussen twee groepen bestuursleden binnen het bestuur van Focwa Schadeherstel en de moeilijke positie waarin [eiser] tussen twee strijdende partijen leiding moest geven aan Focwa Schadeherstel. Vooropgesteld zij dat dit kort geding niet kan dienen als verkapt appel van de ontbinding, waartegen, nu die met toepassing van oud recht is uitgesproken, geen appel mogelijk is. Verder is van belang dat de verschillende stukken waar [eiser] zich ter onderbouwing van zijn stellingen op beroept in ieder geval deels van na de ontbinding dateren. Ook in zoverre komt hetgeen [eiser] wil bereiken neer op een verkapt appel tegen de ontbindingsbeschikking.
Voor zover de kantonrechter de, wel in die procedure bekende, voorgeschiedenis in aanmerking heeft genomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de ontbindingsbeschikking blijkt dat hij die feiten anders weegt en/of minder relevant acht dan [eiser] blijkbaar doet. Een andere weging van feiten, zeker als daar een uitgebreider en ter zake doende motivering aan ten grondslag ligt, kan niet als een evidente juridische of feitelijke misslag worden aangemerkt, zeker niet in de situatie dat die misslag niet evident is, bijvoorbeeld omdat deze in strijd met de wet of vaste jurisprudentie zou zijn. Overigens kan de voorzieningenrechter [eiser] niet zonder meer in zijn stelling volgen, dat de kantonrechter tot een andere uitkomst was gekomen in het geval de voorgeschiedenis een meer prominente rol zou hebben gekregen, aangezien de kantonrechter de gedragingen van [eiser] op zichzelf als ontluisterend heeft aangemerkt.
5.6.
Ten aanzien van de verweten valsheid in geschrifte / het bedrog, ten aanzien van de ondernemingsraad, stelt [eiser] dat de kantonrechter een onjuist oordeel heeft gegeven omdat het voor een ondernemingsraad niet mogelijk is om de belangen van één individuele werknemer te dienen. [eiser] verliest daarbij uit het oog dat de kantonrechter op dit punt zwaar heeft laten wegen dat hij eerst, en zelfs tot twee maal toe, een ander standpunt had ingenomen. En ook hier heeft hetgeen [eiser] aanvoert veel van een verkapt hoger beroep.
5.7.
Op het punt van de vacatiegelden is inmiddels een e-mail uit 2009, die naar [eiser] stelt zijn standpunt ten aanzien van de vacatiegelden ondersteunt, opgedoken. [eiser] laat echter na toe te lichten waarom hij deze e-mail niet reeds tijdens de ontbindingsprocedure had kunnen aandragen. Daar komt bij dat de kantonrechter in de ontbindingsbeschikking het bestaan van een afspraak als door [eiser] gesteld ongeloofwaardig achtte.
5.8.
De voorzieningenrechter kan [eiser] niet volgen in zijn stelling dat de overwegingen van de kantonrechter betreffende de vakantie-uren innerlijk tegenstrijdig zijn. Anders dan [eiser] doet voorkomen heeft de kantonrechter niet overwogen dat enerzijds het een minimumcao betreft waarvan ten gunste van de werknemer kan worden afgeweken, en anderzijds sprake is van strijd met de cao. De kantonrechter heeft overwogen dat niet is gebleken dat de beslissing om af te wijken van de cao is genomen door iemand die daartoe bevoegd is. Overigens komt [eiser] ook hier met nadere, van na de ontbindingsbeschikking daterende, stukken zonder aan te geven dat en waarom hij die stukken niet in de ontbindingsprocedure had kunnen overleggen.
5.9.
De tussenconclusie is dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vorderingen die zijn gebaseerd op het oordeel in de beschikking van de kantonrechter van 8 september 2015 ondeugdelijk zijn.
5.10.
Nu [eiser] berust in het ontslag op staande voet, kan hij geen aanspraak meer maken op het loon en de leasetermijnen van de bedrijfsauto na de ontslagdatum van 15 april 2015 en staat daarmee voorshands vast dat deze onverschuldigd zijn betaald. [eiser] stelt echter dat het na het ontslag op 15 april 2015 betaalde salaris niet onverschuldigd is betaald, omdat dit onder de gefixeerde schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn valt. Voor wat betreft de gefixeerde schadevergoeding wegens een onregelmatige opzegging, voert het te ver om in dit kort geding vooruit te lopen op de vraag of de bodemrechter het ontslag onregelmatig zal achten. Dat sprake is van een bij voorbaat ondeugdelijke of onnodige vordering is door [eiser] ook hier niet aannemelijk gemaakt.
5.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beslagen, ook vanwege de aard van het conservatoir beslag, vooralsnog worden gehandhaafd. [eiser] heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het belang van de beslaglegger bij handhaving van de beslagen op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van de beslagen, met uitzondering van het beslag onder ABN AMRO Bank N.V. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat het beslag op de bankrekeningen van [eiser] en zijn gezin onevenredig zwaar treft doordat zij worden belemmerd in hun dagelijkse uitgaven voor hun levensonderhoud. Focwa Schadeherstel heeft daartegenover niet aangevoerd dat haar verhaalsrecht in het gedrang komt door opheffing van dit beslag. Volledigheidshalve overweegt de voorzieningenrechter dat in het petitum staat dat [eiser] doorhaling van het beslag vordert, maar dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat bedoeld is opheffing daarvan.
[eiser] stelt dat hij ook onevenredig zwaar wordt getroffen door het beslag onder de Stichting Focwa Garantiefonds. Ondanks dat het beslag onder Stichting Focwa Garantiefonds kennelijk loonbeslag betreft, gaat het beroep van [eiser] op artikel 720 j◦ 475c Rv niet op. Focwa Schadeherstel heeft op basis van uitlatingen van [eiser] zelf, inhoudende dat hij (op 12 oktober 2015) nog geen ander passend werk had gevonden, verondersteld dat geen sprake was van loon maar van vacatiegelden. Gesteld noch gebleken is dat Focwa Schadeherstel ondanks die uitlatingen had moeten begrijpen dat hier sprake is van loon.
De eventuele omstandigheid dat Stichting Focwa Garantiefonds de wettelijk verplichte beslagvrije voet niet toepast en [eiser] daardoor verstoken blijft van inkomsten, kan niet aan Focwa Schadeherstel worden tegengeworpen. [eiser] zal Stichting Focwa Garantiefonds moeten aanspreken op toepassing van de beslagvrije voet. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat dit beslag onevenredig knelt indien de beslagvrije voet wel in acht wordt genomen.
5.12.
[eiser] vraagt voorts opheffing van het beslag onder Focwa Schadeherstel zelf dat rust op zijn privé-eigendommen die zich volgens hem op kantoor bevinden. Hij stelt dat deze zaken geen echte verhaalsmogelijkheden bieden.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat Focwa Schadehestel krachtens het beslagverlof conservatoir beslag onder zichzelf heeft laten leggen op vorderingen en/of roerende zaken. Onduidelijk is vooralsnog welke roerende zaken dit beslag zou hebben geraakt. Voorts is onduidelijk welke goederen van [eiser] bij Focwa Schadeherstel zijn achtergebleven, nu Focwa Schadeherstel stelt dat een bevriende collega destijds de nodige spullen uit de kamer van [eiser] heeft gehaald. Evenzeer onduidelijk is welke van die goederen eigendom van [eiser] zijn. Focwa Schadeherstel stelt immers dat bijvoorbeeld de autominiaturen door [eiser] in het kader van zijn functie zijn verkregen en daarom niet zijn eigendom zijn. Dit alles brengt met zich dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat het beslag goederen van [eiser] geraakt heeft en dat er redenen zijn om dat beslag op te heffen. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te vroeg om het eigen beslag van Focwa Schadeherstel op te heffen, naar het zich moment laat aanzien zal daar nog wat bewijslevering voor nodig zijn.
5.13.
[eiser] stelt ten slotte dat de beslagen als vexatoir moeten worden aangemerkt, omdat zij geen ander doel hebben dan hem en zijn gezin te gronde te richten. De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
5.14.
Tussen partijen zijn meerdere procedures gevoerd. In geen van die procedures is aan de orde geweest dat deze nodeloos zouden zijn geïnitieerd. Het is de voorzieningenrechter voorts ook niet gebleken dat de beslagen met het enkele doel om [eiser] te gronde te richten, zijn gelegd. De stelling van [eiser] dat het beslag op zijn woning voldoende zekerheid tot verhaal biedt aan Focwa Schadeherstel vanwege overwaarde kan zonder nadere concretisering en onderbouwing met op zijn minst een taxatierapport niet worden aangenomen.
5.15.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor een zelfstandige veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten (€ 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak) een executoriale titel oplevert.
De kosten aan de zijde van Focwa Schadeherstel worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.429,00

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
6.2.
Door Focwa Schadeherstel wordt terugbetaling van het loon na 15 april 2015 gevorderd. Zoals hiervoor 5.10 is overwogen, is deze vordering in beginsel toewijsbaar. [eiser] beroept zich echter op verrekening met de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatigheid en wegens kennelijke onredelijkheid van de opzegging. Voor de slagingskans van deze vorderingen is bepalend of het op 15 april 2015 aan [eiser] verleende ontslag onregelmatig althans kennelijk onredelijk was. Zonder nader onderzoek met mogelijk bewijslevering, waartoe dit kort geding zich niet leent, valt echter niet goed in te schatten hoe in een bodemprocedure zal worden geoordeeld over de (on)regelmatigheid en/of (on)redelijkheid van het ontslag.
Nog daargelaten de vraag naar de spoedeisendheid van deze vordering vanwege het gestelde maar niet nader onderbouwde restitutierisico, is de vordering in kort geding op grond van het voorgaande niet toewijsbaar.
6.3.
Focwa Schadeherstel zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor een zelfstandige veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten (€ 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Focwa Schadeherstel niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak) een executoriale titel oplevert.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden, gelet op de samenhang tussen de conventie en de reconventie, begroot op:
- salaris advocaat € 408,00.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
heft op het op 20 oktober 2015 onder de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V. gelegde beslag,
7.2.
wijst de overige vorderingen af,
7.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Focwa Schadeherstel tot op heden begroot op € 1.429,00,
7.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.5.
wijst de vorderingen af,
7.6.
veroordeelt Focwa Schadeherstel in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 408,00,
7.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2015.
2031/2009