In deze zaak heeft de publiekrechtelijke rechtspersoon Bestuur Regio Utrecht (BRU) een kort geding aangespannen tegen Transvision B.V. met het verzoek om Transvision te bevelen haar verplichtingen uit hoofde van de vervoerovereenkomst voor Wmo-vervoer te continueren. De achtergrond van de zaak ligt in de Wet afschaffing plusregio’s, die op 1 januari 2015 in werking is getreden en die de opheffing van de plusregio’s, waaronder BRU, regelt. BRU heeft een vervoerovereenkomst met Transvision die loopt tot 14 augustus 2018, maar door de opheffing van BRU per 1 januari 2016 is er onzekerheid ontstaan over de voortzetting van deze overeenkomst. BRU vorderde dat Transvision haar verplichtingen zou nakomen en niet zou stoppen met het vervoer per 1 januari 2016, wat zou leiden tot grote problemen voor de Wmo-geïndiceerden die afhankelijk zijn van dit vervoer.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van BRU niet kan worden toegewezen. De rechter oordeelde dat de opheffing van BRU en de daarmee samenhangende vereffening van de rechtspersoon een einde maakt aan de verplichtingen van Transvision onder de vervoerovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat BRU niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voortzetting van de overeenkomst noodzakelijk is voor de vereffening. Bovendien heeft Transvision voldoende tijd gegeven om de nodige voorzieningen te treffen. De rechter heeft de belangen van de kwetsbare doelgroep in overweging genomen, maar oordeelde dat er geen reden was voor een ordemaatregel. De vorderingen van BRU zijn afgewezen en BRU is veroordeeld in de proceskosten.