Beoordeling van het geschil
4. Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerder] een billijke vergoeding dient te worden toegekend. Eveneens dient in geval van ontbinding te worden beoordeeld of het tussen partijen geldende relatie- en concurrentiebeding dient te worden vernietigd.
5. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van een opzegverbod ex artikel 7:670 BW. Daarvan is niet gebleken.
6. Voorop wordt gesteld dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. De door Securelink ter zake primair (artikel 7:669 aanhef en onder h) aangevoerde grond luidt:
een andere dan de hiervoor genoemde omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.De h-grond geldt als een vangnetbepaling voor omstandigheden die niet vallen onder de andere ontslaggronden maar wel van dien aard zijn dat van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. In de memorie van toelichting bij de WWZ worden detentie, illegaliteit van de werknemer en het niet hebben van een tewerkstellingsvergunning genoemd als voorbeelden. Securelink heeft aangevoerd dat sprake is van verschil van inzicht over het te voeren beleid binnen Securelink tussen haar en [verweerder] en voorts dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Dit betreft echter gronden die juist wel onder de andere ontslaggronden van artikel 7:669 lid 3 vallen. Nu Securelink geen andere omstandigheden heeft gesteld, kan het verzoek op de primair verzochte h-grond niet worden toegewezen.
7. Subsidiair verzoekt Securelink de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding op grond van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW. Deze g-grond luidt
‘een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.Volgens de wetsgeschiedenis is voornoemde g-grond pas vervuld als sprake is van een
ernstigen
duurzaamverstoorde arbeidsverhouding die van dien aard is, dat van de werkgever in redelijkheid niet langer te vergen is dat hij het dienstverband continueert. In de memorie van toelichting is hierover opgemerkt dat beide criteria tot uitdrukking komen in de formulering ‘zodanig dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De criteria gelden ‘in beginsel’ allebei. Ter toelichting wordt daarbij opgemerkt dat ‘ook bij een minder duurzaam verstoorde arbeidsverhouding de arbeidsovereenkomst opgezegd moet kunnen worden als de ernst daarvan zodanig is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33818, nr. 3, p. 46).’
8. Ook voor het vervullen van deze grond voert Securelink aan dat er een verschil van inzicht bestaat over het te voeren beleid binnen Securelink tussen haar en [verweerder], dat heeft geleid tot een verstoring van het werkproces waarbij voor wat betreft de g-grond de spreekwoordelijke druppel volgens Securelink is gelegen in het feit dat [verweerder] de tussen partijen in september 2015 gesloten vaststellingsovereenkomst heeft ontbonden.
De kantonrechter is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat tussen partijen sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding ex artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW. [verweerder] heeft dit betwist, doch voldoende is gebleken dat de arbeidsverhouding verstoord is geraakt door de discussie over het te voeren beleid, meer in het bijzonder dat de werkwijze van [verweerder] voor de nodige onrust heeft gezorgd binnen Securelink. Securelink heeft daarbij betoogd dat dit geheel aan [verweerder] te wijten is maar daarvan is onvoldoende gebleken. Uit de overgelegde emailcorrespondentie dienaangaande wordt afgeleid dat zowel aan de zijde van Securelink als bij [verweerder] op enig moment de spreekwoordelijke ‘hakken in het zand zijn gezet’ waardoor de onderlinge verhouding op scherp kwam te staan. Deze verstoring is versterkt door de mededeling van Securelink op 28 augustus 2015 dat zij de arbeidsovereenkomst wenste te beëindigen en daarop vooruitlopend [verweerder] met onmiddellijke ingang heeft vrijgesteld van zijn werkzaamheden. Dat [verweerder] na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst gebruik gemaakt heeft van de wettelijke mogelijkheid om deze overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden (artikel 7:670 BW), maakt niet dat sprake is van misbruik van de aan hem toekomende wettelijke bedenktijd. Hoewel door [verweerder] is betoogd dat hij bij Securelink wil blijven werken, is dit onvoldoende gebleken. In de email van 9 oktober 2015 (zie onder 1.6) wijst [verweerder] op de (niet) mogelijke juridische consequenties van het ontslag maar dat hij weer aan het werk wil gaan bij Securelink, blijkt hier niet, althans onvoldoende uit. Gelet hierop acht de kantonrechter de verstoring van de arbeidsverhouding voldoende ernstig.
9. Niet gezegd kan worden dat deze verstoring van de arbeidsverhouding duurzaam is. Daarvoor wordt de tijdspanne tussen de aanvang van voornoemd traject (eind augustus 2015) en de indiening van het verzoekschrift (begin november 2015) te kort geacht. Gelet evenwel op de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis, alsmede de aard van het bedrijf is de kantonrechter van oordeel dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van Securelink kan worden gevergd. Herplaatsing ligt om diezelfde reden niet in de rede. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden met ingang van 1 februari 2016. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd (artikel 7:671b lid 8 onderdeel a BW).
10. Voor het geval de ontbinding wordt uitgesproken heeft [verweerder] aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding van € 100.000,00 bruto. Gelet op artikel 7:671b lid 8 onderdeel c BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Daartoe wordt het volgende overwogen.
11. [verweerder] is op 1 juni 2015 bij Securelink in dienst getreden. Bij brief van 28 augustus 2015 deelt Securelink aan [verweerder] mede zij de arbeidsovereenkomst met [verweerder] gaat beëindigen en hem daarop vooruitlopend met onmiddellijke ingang op non-actief stelt. Volgens Securelink is
‘de match tussen Securelink en jou kwalitatief dermate onvoldoende, dat wij geen vertrouwen hebben dat deze zich in de komende maanden zal gaan ontwikkelen en op het door ons gewenste peil kan komen.’(zie onder 1.2). Niet gebleken is dat Securelink [verweerder] een reële kans heeft geboden om het functioneren te verbeteren dan wel dat zij inspanningen heeft verricht om de relatie te herstellen. Het had op de weg van Securelink gelegen om met [verweerder] in gesprek te gaan om te trachten het functioneren te verbeteren dan wel de relatie te herstellen. Zeker op managementniveau moet het mogelijk zijn over en weer kritiek te leveren zonder dat direct wordt ingezet op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals door Securelink is gedaan. Die kans kan ook niet meer geboden worden omdat de arbeidsverhouding dusdanig beschadigd is dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Als om die reden tot beëindiging zou worden overgegaan, neemt de werkgever het risico een billijke vergoeding te moeten betalen wegens ontslag dat het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, een risico dat hij zal incalculeren. Dat risico verwezenlijkt zich voor Securelink, nu haar handelswijze, door [verweerder] geen reële kans (meer) te bieden om het functioneren te verbeteren, kan worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Securelink.
12. De hoogte van de billijke vergoeding staat blijkens de wetsgeschiedenis – naar haar aard – in relatie tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag. Als het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 10.000,00 bruto. Zoals reeds onder 11 is overwogen is niet gebleken dat Securelink [verweerder] een reële kans heeft geboden om het functioneren te verbeteren dan wel dat zij inspanningen heeft verricht om de relatie te herstellen. Voor zover er sprake zou zijn van onvoldoende functioneren heeft Securelink [verweerder] geen (zichtbaar) verbetertraject gegund en geen coaching aangeboden, maar doelbewust aangestuurd op onherstelbare beschadiging van de arbeidsverhouding. Hierdoor is Securelink tekortgeschoten in haar verplichtingen als werkgever.
13. Nu aan de ontbinding een vergoeding wordt verbonden, zal Securelink gelet op artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
14. Omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden en Securelink geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vordering van [verweerder] tot vernietiging van het relatie- en concurrentiebeding, zal deze worden toegewezen.
15. Gelet op het voorgaande zal de door [verweerder] gevorderde voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv tot wedertewerkstelling worden afgewezen.
16. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt, behoudens voor het geval Securelink het verzoek intrekt, in welk geval zij met de proceskosten zal worden belast.