ECLI:NL:RBROT:2016:10101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
510412 KG ZA 16-1094
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding inzake aanbesteding met onvoldoende onderbouwing door eiseres

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, heeft eiseres, een besloten vennootschap gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht, een kort geding aangespannen tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon, gedaagde, gevestigd te Papendrecht. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.S.A. Wijnands, heeft haar vorderingen gebaseerd op vermeende onregelmatigheden in de aanbestedingsprocedures van gedaagde. De voorzieningenrechter heeft in een tussenvonnis van 14 november 2016 partijen in de gelegenheid gesteld om gespecificeerde informatie te verschaffen ter onderbouwing van hun standpunten. Eiseres heeft echter niet voldaan aan haar stelplicht en heeft onvoldoende bewijs geleverd om haar claims te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft ingeschreven in de aanbestedingsprocedures waarover zij klaagt, en dat zij niet de proactieve houding heeft getoond die van een belanghebbende verwacht mag worden. Eiseres heeft haar vorderingen onvoldoende onderbouwd en niet aangetoond dat de ramingen van gedaagde onjuist waren. De voorzieningenrechter heeft daarom de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.435,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/510412 / KG ZA 16-1094
Vonnis in kort geding van 8 december
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
eiseres,
advocaat mr. H.S.A. Wijnands,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[gedaagde],
zetelend te Papendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. L.M. Engels.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 november 2016, en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van [eiseres] van 21 november 2016;
  • de brief met producties van de [gedaagde] van 21 november 2016;
  • de brief van [eiseres] van 28 november 2016;
  • de brief van de [gedaagde] van 28 november 2016;
  • de brief van de [gedaagde] van 30 november 2016;
  • de brief van [eiseres] van 1 december 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 14 december 2016 zijn partijen in de gelegenheid gesteld gespecificeerde nadere informatie te verschaffen die nodig is om de vordering, en de grondslagen daarvan, en het (niet-ontvankelijkheids)verweer, en de grondslagen daarvan, te kunnen beoordelen. Op basis van de thans beschikbare informatie en het in dit kort geding tussen partijen gevoerde debat, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.2.
Van een partij die wenst op te komen tegen een beslissing van een aanbestedende dienst mag worden verwacht dat zij voldoet aan haar stelplicht. Daarnaast mag van haar een proactieve houding worden verwacht wanneer zij meent dat sprake is van vermeende onregelmatigheden in een aanbestedingsprocedure.
2.3.
Vaststaat dat [eiseres] niet heeft ingeschreven in de aanbestedingsprocedures waarover zij klaagt. Dat sluit op zichzelf nog niet uit dat [eiseres] kan worden aangemerkt als belanghebbende die de mogelijkheid moet hebben om op te komen tegen een gunnings- of andere beslissing terzake een (van de) aanbestedingsprocedure(s) van de [gedaagde] . Of dat het geval is hangt af van de omstandigheden.
[eiseres] heeft in het onderhavige kort geding haar vorderingen echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd, zodat aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [eiseres] en haar rechtspositie in dit geding niet wordt toegekomen.
2.4.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat sprake is geweest van strijd met fundamentele beginselen van het aanbestedingsrecht. Het meest verstrekkende standpunt van [eiseres] is dat de ramingen van de [gedaagde] onjuist zijn, met als doel onder de EU-drempel te blijven, zodat niet Europees hoefde te worden aanbesteed.
2.5.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.2 is vooropgesteld is de voorzieningenrechter van oordeel dat van [eiseres] mocht worden verwacht, dat zij, in de situatie dat zij haar vordering grondde op de stelling dat de ramingen van de [gedaagde] onjuist zijn, met als gestelde verstrekkende conclusie dat Europees had moeten worden aanbesteed in plaats van onderhands, zij zou onderbouwen op grond waarvan zij tot dat standpunt kwam. Dat heeft [eiseres] onvoldoende gedaan.
[eiseres] heeft bij dagvaarding volstaan met de ongemotiveerde stelling dat de geraamde waarde ruim boven de EU-drempel van € 209.000,00 kwam, zonder enige onderbouwing of berekening over te leggen. [eiseres] heeft enkel verwezen naar een beperkt aantal stukken van de [gedaagde] , namelijk de door de [gedaagde] gehanteerde aanbestedingskalender en stukken die de [gedaagde] kennelijk heeft opgesteld en gebruikt op een moment voorafgaand aan de beslissing om drie onderhandse aanbestedingsprocedures te zullen aanvangen, en waarin andere bedragen zijn genoemd dan later door de [gedaagde] begroot. Voor zover die, naar het zich laat aanzien deels verouderde, gegevens al kunnen worden gezien als aanknopingspunt voor de geldelijke omvang van de (drie) aanbestede opdrachten, geldt dat die stukken op zichzelf onvoldoende zijn om enkel op grond van die stukken in dit kort geding conclusies te trekken.
2.6.
De voorzieningenrechter heeft [eiseres] bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld alsnog met een onderbouwing van haar standpunt te komen. Daarbij is overwogen dat [eiseres] weliswaar had gesteld dat op basis van door haar ingewonnen prijsinformatie, uitgaande van de door de [gedaagde] genoemde merken, specificaties en aantallen, de waarde van de opdracht voor kantoormeubilair voor werkplekken en voor de opdracht voor kantoormeubilair voor ontmoetings- en bespreekruimten ruim boven de € 209.000,00 ligt, maar dat niet had onderbouwd.
[eiseres] heeft vervolgens volstaan met het overleggen van een door haar opgestelde raming. [eiseres] schrijft dat die raming is gebaseerd op “door haar ingewonnen prijsinformatie” maar zij laat na de stukken op basis waarvan zij de raming heeft gemaakt – als die stukken al bestaan – over te leggen en noemt, voor het geval die stukken niet zouden bestaan, ook niet de bron(nen) waar zij zich op baseert. Hoewel de berekeningen inderdaad boven het drempelbedrag uitkomen, kan de voorzieningenrechter in deze situatie niet anders dan oordelen dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
2.7.
Naast het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] niet de pro-actieve houding heeft betoond die verwacht mag worden van een partij die wenst op te komen tegen een (beslissing van) een aanbestedende dienst.
[eiseres] heeft op 16 augustus 2016 bij brief van haar raadsman reeds formeel haar bezwaren kenbaar gemaakt, welke bezwaren, kort gezegd, principieel van aard waren en zagen op de wijze waarop de opdrachten werden aanbesteed. In die brief is de [gedaagde] verzocht en gesommeerd de aanbestedingsprocedures af te breken en voorts een Europese aanbestedingsprocedure uit te schrijven. De grondslag van de vordering in dit kort geding is dezelfde als toen al aan de [gedaagde] kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft [eiseres] gewacht met het aanvragen maken van dit kort geding tot 20 september 2016. Zij heeft daarmee onvoldoende voortvarendheid betracht. [eiseres] stelt weliswaar dat zij in de periode tussen 18 september 2016 tot 9 september 2016 overleg heeft gevoerd met de [gedaagde] , maar de omstandigheid dat partijen in gesprek zijn geweest over een mogelijke minnelijke regeling betekent niet zonder meer dat het uitstellen van het instellen van rechtsmiddelen in die periode zonder gevolgen dient te blijven. Dat geldt te meer nu [eiseres] zich op het standpunt stelt dat de haar op 19 augustus 2016 alsnog geboden mogelijkheid om mee te doen geen reële mogelijkheid was, omdat geen sprake meer zou zijn van een level playing field.
2.8.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
2.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de [gedaagde] worden verorodeeld. De kosten van de [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.435,00
Voor een zelfstandige veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten (€ 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak) een executoriale titel oplevert.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, met dien verstande dat de wettelijke rente over de in de proceskosten begrepen nakosten niet toewijsbaar is, omdat thans niet geheel bekend is vanaf welke datum de nakosten gemaakt zullen worden, zodat de verzuimdatum niet goed kan worden bepaald.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van de [gedaagde] , tot op heden begroot op
€ 1.435,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2016.
1634/2009