ECLI:NL:RBROT:2016:10235

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
C/10/498042 / HA ZA 16-307
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschappelijke goederen en ontruiming van de woning na beëindiging van de samenleving

In deze zaak vorderde de vrouw, eiseres in conventie, de man, gedaagde in conventie, om de woning te verkopen en ontruimen. De partijen hebben van 1 november 2002 tot mei 2009 een gemeenschappelijke huishouding gevoerd en hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten. De vrouw vorderde onder andere dat het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de man om de woning te verkopen en dat de man de woning binnen 30 dagen na kennisgeving van de verkoop ontruimt. De man voerde aan dat de woning al meer dan twee jaar te koop staat en dat hij meewerkt aan de verkoop. Hij betwistte ook de vordering van de vrouw tot betaling van € 10.000, stellende dat deze verbintenis niet afdwingbaar is. De rechtbank oordeelde dat de vrouw recht heeft op de verkoop van de woning en dat de man de woning moet ontruimen. De vordering tot betaling van € 10.000 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente. De rechtbank wees de vorderingen van de man in reconventie af en compenseerde de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/498042 / HA ZA 16-307
Vonnis van 21 december 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende op een geheim adres,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. S.W. Hu LLM. te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconvenite,
advocaat mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de brief van 13 juli 2016 waarbij de comparitie van partijen is bepaald
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 september 2016
  • een B16 formulier van de man met producties ingekomen ter griffie op 11 oktober 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een gemeenschappelijke huishouding gevoerd in de periode van 1 november 2002 tot mei 2009.
2.2.
Partijen hebben bij notariële akte een samenlevingsovereenkomst gesloten met -voor zover relevant- de volgende inhoud:
“De comparanten verklaren:
dat zij sedert een november tweeduizend en twee (1 november 2002) samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren;
(…)
GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 3
(…)
Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun netto inkomsten bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
(…)
Artikel 4
Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden in voorkomende gevallen ondermeer gerekend de kosten van huisvesting, betreffende de door partijen tezamen bewoonde woning, de kosten van gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor een eventuele ziektekostenverzekering, de kosten van gezamenlijke vakanties en de kosten van medische verzorging.
Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden evenwel niet gerekend premies van levens- en ongevallenverzekeringen. Deze komen ten laste van degene die als eerste begunstigde in de polis is genoemd.
Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing voor zover deze uit de gemeenschappelijke bank- of girorekening kan worden voldaan tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. (…).
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 6
1.
(…)
4.
Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning (…) in mede-eigendom wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan zijn aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij beëindiging van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
BEEINDIGING
(…)
Artikel 9
1.
Bij beëindiging door opzegging (…) zullen de aan partijen in mede-eigendom toebehorende zaken en (…) vermogensrechten toegedeeld worden aan de oorspronkelijke eigenaar (…), terwijl de overige aan partijen in mede-eigendom toebehorende zaken en vermogensrechten zo spoedig mogelijk gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld.
(…)
Artikel 12
Indien deze overeenkomst eindigt door opzegging of feitelijke verbreking van de samenwoning, en de comparante [eiseres] degene is, die de tezamen door partijen bewoonde woning metterwoon zal verlaten, zal de comparant [gedaagde] ter beschikking stellen aan de comparante [eiseres] een bedrag groot tienduizend euro (€ 10.000,00) voor herinrichtingskosten, zulks ter voldoening van een, door de comparant [gedaagde] , als dringend ervaren verplichting van moraal en fatsoen jegens de comparante [eiseres] . (…).
2.3.
Ten tijde van het uiteengaan van partijen waren partijen tezamen eigenaar van een woning (hierna: de woning). Ter gedeeltelijke financiering van de aankoop van de woning zijn zij een hypothecaire geldlening aangegaan. Dit betrof een spaarhypotheek met een levensverzekering, die uitkeert bij overlijden van de verzekerde(n) danwel bij het einde van de termijn waarvoor de verzekering (hierna: de spaarverzekering) is afgesloten.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert na wijziging van eis ter comparitie samengevat –
I. te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming c.q. machtiging van de man aan de vrouw om namens hem al hetgeen te verrichten ten behoeve van de verkoop en levering aan een derde van de woning en aflossing van de op de woning rustende hypothecaire schuld onder verrekening van de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering, waarbij de netto-opbrengsten uit de verkoop van de woning na aftrek van kosten van derden ten goede komen aan de man;
II. de man te veroordelen om de woning binnen 30 dagen na kennisgeving van de verkoop te ontruimen en ontruimd te houden en ter beschikking van de vrouw te stellen;
III. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 10.000 vermeerderd met rente,
IV. de man te veroordelen tot betalen aan de vrouw van een bedrag van € 6.240,13,
vermeerderd met kosten.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen onder I en II artikel 3:178 lid 1 BW ten grondslag. De vrouw vordert verdeling door middel van verkoop en levering omdat zij niet langer hoofdelijk aansprakelijk wil zijn voor de hypothecaire geldlening.
Aan haar vordering onder III legt de vrouw nakoming van artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst ten grondslag.
Aan de vordering onder IV legt de vrouw ten grondslag dat aan haar toekomt de helft van de waarde van de spaarverzekering.
3.3.
De man voert tegen de vorderingen van de vrouw het volgende aan.
I.en II. De woning staat al meer dan twee jaar te koop en de man werkt derhalve al mee aan de verkoop en levering van de woning.
III. De in artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst neergelegde verbintenis is een natuurlijke verbintenis die niet rechtens afdwingbaar is. Bovendien kan de man niet aan een eventuele betalingsverplichting worden gehouden gelet op de gedragingen van de vrouw.
IV.De man heeft een tegenvordering op de vrouw ingevolge artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst waarmee de vordering van de vrouw dient te worden verrekend.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
De man vordert samengevat - veroordeling van de vrouw tot betaling van de helft van de door de man voldane maandelijkse betalingen ten behoeve van de rente en eventuele aflossing van de hypothecaire geldlening betreffende de woning, vermeerderd met kosten.
3.5.
De man heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd artikel 6:10 BW voor de periode dat de vrouw niet meer woonachtig was in de woning en de artikelen 3 lid 2 en 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst voor de periode dat de vrouw woonachtig was in de woning. De man stelt dat de maandelijkse lasten van de hypothecaire geldlening alleen voor zijn rekening zijn gekomen.
3.6.
De vrouw heeft betwist dat zij niet heeft bijgedragen aan de lasten van de woning. Tijdens de samenwoning werd haar inkomen op de en/of rekening van partijen gestort van welke rekening de aan de hypothecaire geldlening verbonden lasten werden voldaan.

4.De beoordeling

in conventie
verkoop en levering van de woning aan een derde
4.1.
Op grond van artikel 3:178 lid 1 BW kan ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen. Op de voet van artikel 3:185 lid 1 jo. lid 2 aanhef en sub c BW kan de rechter de wijze van verdeling zelf vaststellen en de netto opbrengst van een goed verdelen nadat dit goed op een door de rechter te bepalen wijze zal zijn verkocht.
4.1.1.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat het belang van de vrouw is gelegen in het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. De man heeft ter gelegenheid van de comparitie te kennen gegeven dat hij nog niet had onderzocht of dit ontslag van de vrouw mogelijk was danwel of het mogelijk was om een nieuwe hypothecaire financiering alleen op zijn naam af te sluiten. Het huis staat weliswaar te koop sinds 2012 en er zijn onlangs twee kijkers geweest, maar de man is ambivalent in zijn standpunt of hij in de woning wil blijven wonen. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen teneinde de man in de gelegenheid te stellen om de mogelijkheden van een nieuwe hypothecaire financiering te onderzoeken.
4.1.2.
Uit de door de man op 11 oktober 2016 aan de rechtbank gestuurde stukken, blijkt dat hij op die datum een oriënterend gesprek had met een hypotheekadviseur. Nu het de rechtbank onduidelijk is of het de man is gelukt om de bank te bewegen om mee te werken aan ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid of dat hij een nieuwe hypothecaire financiering alleen op zijn naam heeft kunnen afsluiten, zal de rechtbank de vorderingen onder I. en II. van de vrouw als hierna te melden toewijzen.
4.1.3.
De mede gevorderde machtiging aan de vrouw om de ontruiming zo nodig zelf, met inroeping van de sterke arm, uit te doen voeren, wordt afgewezen. Uit artikel 556 lid 1 Rv volgt dat de vrouw de ontruiming niet zelf ter hand mag nemen en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder. Op grond van de parlementaire geschiedenis van artikel 3:297 BW heeft de vrouw voldoende aan een ontruimingsvonnis om de deurwaarder te mogen inschakelen indien de man niet vrijwillig tot ontruiming overgaat. De vrouw heeft dus geen rechterlijke machtiging nodig om de hulp van de deurwaarder in te schakelen. Voorwaarde is dat het ontruimingsvonnis door de deurwaarder aan de man wordt betekend en dat aan de man overeenkomstig het bepaalde in artikel 555 Rv bevel wordt gedaan om binnen drie dagen te ontruimen. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien de deuren gesloten zijn, of de opening geweigerd wordt. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Voorziet de deurwaarder problemen bij de ontruiming, dan kan hij op grond van artikel 3 Politiewet 2012 – zonder dat daartoe een machtiging van de rechter nodig is – bijstand van de politie inroepen.
de vordering tot betaling van € 10.000
4.2.
Het eerste argument van de man dat de vrouw geen nakoming van de in artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst neergelegde en op hem rustende verbintenis kan vorderen faalt. De natuurlijke verbintenis is door het opnemen in de samenlevingsovereenkomst omgezet in een rechtens afdwingbare verbintenis (artikel 6:5 BW).
4.2.1.
Het tweede argument van de man komt er in de kern op neer dat de vrouw zich zodanig grievend heeft gedragen dat de lotsverbondenheid tussen hem en de vrouw is geëindigd en dat van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij zijn verbintenis ex artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst nakomt. De vrouw betwist het door de man gestelde grievende gedrag.
4.2.2.
Voor zover de man betoogt dat artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst in die zin dient te worden uitgelegd dat partijen zijn overeengekomen dat de man de op hem rustende verbintenis niet hoeft na te komen indien er geen sprake is van lotsverbondenheid, geldt het volgende.
Bij de beoordeling komt het aan op de uitleg van het betreffende beding aan de hand van de Haviltex-maatstaf: de betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van de tekst van het beding alsmede aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Reeds uit het opnemen van artikel 12 in de samenlevingsovereenkomst volgt dat partijen deze verbintenis uitdrukkelijk zijn overeengekomen. De door de man thans opgeworpen voorwaarde “lotsverbondenheid”, is daarin echter niet opgenomen. Met inachtneming van het voorgaande en gelet op het feit dat de samenlevingsovereenkomst door een notaris is opgesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om van de letterlijke tekst van de samenlevingsovereenkomst af te wijken in de zin zoals door de man beoogd.
4.2.3.
De door de man opgeworpen kwestie of de vrouw zich grievend heeft gedragen, kan derhalve in het midden blijven. De verbintenis tot betaling van een bedrag van € 10.000 door de man aan de vrouw is nu juist overeengekomen voor de situatie dat er sprake is van opzegging van de overeenkomst of feitelijke verbreking van de samenwoning.
4.2.4.
De vordering van de vrouw sub III zal worden toegewezen.
4.2.5.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen de door de vrouw gevorderde wettelijke rente zodat deze met ingang van de datum van de dagvaarding, zoals gevorderd, zal worden toegewezen.
de spaarverzekering
4.3.
Ter comparitie heeft de vrouw haar eis op dit punt vermeerderd naar aanleiding van de gegevens die haar eerst bekend zijn geworden na ontvangst van de IB-aangifte 2013 van de man (productie 5 van de vrouw). Hieruit volgt dat de man in zijn IB-aangifte ter zake rekening houdt met een schuld aan de vrouw van € 6.119.
De man heeft enerzijds bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering doch anderzijds te kennen gegeven dat de vrouw haar eis niet eerder heeft kunnen vermeerderen daar zij niet beschikte over de juiste gegevens. Gelet op het feit dat de vrouw niet over de juiste informatie beschikte om de hoogte van haar eis te bepalen (hetgeen zij reeds onder 13 in haar dagvaarding heeft opgenomen) en de man die stukken bij brief ingekomen ter griffie op 15 september 2016 heeft overgelegd, zal de rechtbank de eisvermeerdering honoreren.
4.3.1.
De vrouw heeft ter comparitie voldoende gemotiveerd gesteld en de man heeft ter comparitie onvoldoende gemotiveerd betwist dat tijdens de samenleving het salaris van de vrouw werd overgemaakt op de en/of rekening van partijen, zodat vaststaat dat de vrouw heeft bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst.
Ex artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst worden aflossingen naast rente eveneens tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Door partijen is afgelost door middel van het opbouwen van vermogen door het voldoen van een maandelijkse premie van de spaarverzekering. Deze verzekering heeft derhalve niet te gelden als een levensverzekering als bedoeld in artikel 4 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst.
Tussen partijen staat vast dat aan de man zal toekomen de opbrengst van het huis na verkoop onder aflossing van de huidige hypothecaire inschrijving en verrekening van de opbrengst van de alsdan gerealiseerde waarde van de spaarverzekering.
De vordering van de vrouw ziet op de helft van de waarde van de spaarverzekering met als peildatum het moment dat zij gestopt is met bijdragen aan de opbouw van de waarde van de spaarverzekering. Het verweer van de man dat hij niet vrij over de spaarverzekering kan beschikken, slaagt reeds niet omdat de vrouw geen toedeling van de polis wil maar slechts afrekening van de waarde.
4.3.2.
De vordering van de vrouw ligt op dit punt derhalve voor toewijzing gereed.
in voorwaardelijke reconventie
4.4.
Nu de vorderingen in conventie (deels voorwaardelijk) voor toewijzing gereed liggen, zal de door man ingestelde vordering in reconventie worden beoordeeld. Ter gelegenheid van de comparitie heeft de advocaat van de vrouw de eis in die zin gewijzigd dat de vordering van de man ziet op de netto door hem betaalde lasten daar hij het fiscaal voordeel heeft genoten van de rentebetalingen.
4.5.
De vordering van de man tot betaling door de vrouw van de woonlasten voor de periode van de samenwoning zal worden afgewezen gelet op het hiervoor onder 4.3.1 overwogene. Voor zover de vordering van de man ziet op de periode dat de vrouw niet meer woonachtig was in de woning, wordt het volgende overwogen.
4.5.1.
Het lag niet op de weg van de vrouw om na beëindiging van de samenwoning te blijven bijdragen aan de premie van de spaarverzekering nu dit vermogensrecht zal worden verdeeld per de datum van beëindiging van de samenwoning. Het bedrag dat na die datum is opgebouwd, komt uitsluitend de man toe.
4.5.2.
Nu de vrouw geen aanspraak heeft gemaakt op een gebruiksvergoeding, terwijl de man exclusief gebruik maakt van de woning acht de rechtbank het in strijd met de redelijkheid en billijkheid die partijen als voormalig levenspartners jegens elkaar in acht dienen te nemen, om de vrouw te veroordelen tot een bijdrage in de netto rentelasten van de woning ad (volgens de door de man overgelegde jaaroverzichten 2010 tot en met 2015) ad bruto € 8.874 per jaar, ofwel bruto € 739,50 per maand
in conventie en in reconventie
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen proceskosten zal dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1.
machtigt - indien en voor zover de vrouw uiterlijk op 31 januari 2017 nog hoofdelijk aansprakelijk zal zijn voor de hypothecaire geldlening verbonden aan de woning aan de [adres] - de vrouw om de woning namens de man te koop aan te bieden en vervolgens namens de man te verkopen tegen een door een onafhankelijke makelaar bepaalde koopsom en de voor een koopakte gebruikelijke bepalingen, met het recht van substitutie, alsmede kwijting te verlenen voor de ontvangst van de koopsom en voor het overige alles te doen wat te dezen nodig is,
5.2.
bepaalt dat nadat door de vrouw namens de man een koopovereenkomst tot stand is gebracht tussen de man en een derde met betrekking de woning, dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van volmacht van de man met betrekking tot het tot stand brengen van de levering van de woning door de man aan die derde,
5.3.
bepaalt dat de koopsom van de woning, na de aflossing van de door partijen aangegane hypothecaire geldlening bij SNS Bank N.V., verrekening van de spaarpolis bij Reaal Levensverzekeringen N.V. en aftrek van de kosten van derden (zoals makelaar en notaris) en eventuele kosten van ontruiming van de woning, toekomt aan de man,
5.4.
veroordeelt de man om binnen 30 dagen na kennisgeving door de vrouw van de verkoop aan een derde de woning met berging, erf en tuin, aan de [adres]
, met al het zijne en de zijnen, te ontruimen en ontruimd te houden en, onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de vrouw te stellen,
5.5.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 16.240,13 (zegge zestienduizend tweehonderd veertig euro en dertien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.000 vanaf 18 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
compenseert de proceskosten,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
compenseert de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016.
2294/2053