ECLI:NL:RBROT:2016:10237

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
10/810068-16.pv
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van valse sleutel van bejaarde slachtoffer door verdachte

Op 19 oktober 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. De verdachte, die een vertrouwensrelatie had met het bejaarde slachtoffer, heeft gedurende een periode van meer dan twee jaar, van 12 januari 2011 tot en met 24 december 2012, meermalen geldbedragen van de bankrekening van het slachtoffer gepind zonder toestemming. De verdachte had de pinpas en pincode van het slachtoffer, die hem deze had gegeven in het kader van zaakwaarneming, maar hij heeft deze vertrouwenspositie misbruikt. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte geen redelijke verklaring heeft gegeven voor zijn handelen en dat het bewijs tegen hem overtuigend is. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 50.000 aan de benadeelde partij, die hij had benadeeld door het onterecht opnemen van geld. De politierechter heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de ernst van het feit, maar ook met de leeftijd van de verdachte en het feit dat het om een oud feit gaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/810068-16
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2016.
Tegenwoordig als:
politierechter mr. dr.
M.M. Koevoets,
officier van justitie mr. H. van Galen,
griffier S.M.E. Janssen.
De zaak tegen na te noemen verdachte wordt uitgeroepen.
De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Feitelijk verblijvende op datzelfde adres.
De politierechterheeft door deze ondervraging de identiteit van de verdachte vastgesteld.
Als raadsman van de verdachte is aanwezig mr. A. Pistola, advocaat te Zwijndrecht.
Tevens is aanwezig [naam benadeelde] . Hij heeft door middel van een voegingsformulier te kennen gegeven zich als benadeelde partij in het strafproces te voegen.
In dit proces-verbaal zijn verklaringen en mededelingen steeds zakelijk weergegeven.
De politierechterhervat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing op de terechtzitting van 26 augustus 2016.
De politierechtervermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede, dat hij niet tot antwoorden is verplicht.

De officier van justitie draagt de zaak voor.

De politierechter deelt mede de korte inhoud van:

1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in deze zaak d.d. 26 augustus 2016;
2.
het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer [procesverbaalnummer 1] , d.d. 10 maart 2016, met bijlagen, waaronder het Persoondossier;
3.
het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. [datum uittreksel] , betreffende de verdachte;
4.
de brief van het Leger des Heils, afdeling reclassering, d.d. 26 juli 2016, betreffende de verdachte.

De verdachte verklaart:

Ik beroep mij op mijn zwijgrecht.
De politierechtergaat over tot bespreking van de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partijdeelt mede dat hij ter zake van het onder het ten laste gelegde feit € 96.350,00 euro aan schadevergoeding vordert.
De officier van justitiehoudt zijn requisitoir. Hij vordert dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het gaat in deze zaak om vertrouwen en misbruik daarvan. Gedurende een lange periode is er bijna stelselmatig geld gepind door verdachte van de bankrekening van het slachtoffer. Er is fraude gepleegd met een valse sleutel en de verdachte heeft zich het grootste gedeelte van het geld toegeëigend. Er is een relatie tussen de verdachte en het slachtoffer. Ook is er een verbinding tussen het opnemen van het geld en het storten van het geld op de rekening van de verdachte. Tussen het opnemen en het storten van het geld zit soms maar een paar minuten. Er is sprake van een patroon. Soms wordt zelfs het gehele opgenomen bedrag gestort op de rekening van de verdachte. Dit voorval roept veel vragen op, maar de verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht. Dit is toegestaan, maar hier kunnen gevolgen aan vast zitten. Dat is hier het geval. Het dossier en de feiten maken dat een verklaring van de verdachte is gewenst. Het gaat om een optelsom van feiten die schreeuwen om een verklaring. De verdachte geeft geen verklaring en dit resulteert in juridische consequenties. Er wordt nu teruggevallen op het dossier en dit maakt dat het primaire feit wettig en overtuigend is bewezen. Voor de strafmaat is van belang dat er geld is weggenomen van een persoon in een kwetsbare positie. De vertrouwensrelatie tussen de verdachte en het slachtoffer is bovendien door het handelen van verdachte geschaad. De verdachte zou hulp bieden aan het slachtoffer, maar heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem stelde. Tot slot heeft de verdachte geen openheid van zaken gegeven.
De berekening van het geldbedrag dat niet is afgedragen aan het slachtoffer is gebaseerd op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De hoogte hiervan bedraagt € 64.783,00. Een onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel en een ontnemingsvordering worden aangekondigd.
De officier legt de vordering over.
De officier van justitiemerkt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op dat deze dient te worden gematigd naar € 64.783,00, te vermeerderen met een bedrag aan advocaatkosten ter hoogte van € 277,92, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het meerdere niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsmanvoert het woord tot verdediging overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie en verzoekt zijn cliënt vrij te spreken bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs. De pleitnotitie is aan dit proces-verbaal gehecht en maken hiervan deel uit.
De officier van justitiewordt in de gelegenheid gesteld te repliceren. Hij deelt mede:
Ik kom tot andere vaststaande feiten. De pleitnotitie is geschreven in hypothetische vorm: ‘het is mogelijk dat’ en ‘er zou sprake kunnen zijn van’. De processuele houding van de verdachte is dan weer van belang. Hij verleent echter geen medewerking en derhalve is gebruik gemaakt van aannames. Ten aanzien van bijvoorbeeld punt 14 van de bijgevoegde pleitnota geldt dat het daar om ‘mogelijke’ afspraken gaat. Verder zijn gesprekken gevoerd met het slachtoffer door de politie en hieruit blijkt dat hij geen verwarde indruk maakte. Het slachtoffer weet dan precies waar het over gaat. Er is geen reden om aan zijn verklaring te twijfelen deze daarom uit te sluiten.

De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld te dupliceren. Hij deelt mede:

Ook al zou cliënt een verklaring geven, de kern van de zaak is dat de benadeelde partij zelf zegt dat sprake was van zaakwaarneming. Er is sprake van administratieve werkzaamheden. Het is alleen niet duidelijk wat er precies is afgesproken. Er is geen kennis over de financiële vergoeding. Als cliënt een verklaring zou afleggen hoe het gegaan is, dan strandt de zaak. Het probleem is hier dat in beide visies kennelijk iets anders is gebeurd. Er is geen bewijs dat cliënt er daadwerkelijk bij betrokken is geweest. Er is ook geen bewijs van zaakwaarneming in welke vorm dan ook. Er zijn tussen cliënt en de benadeelde partij niet echt dingen afgesproken.

De verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij verklaart:

Ik blijf bij mijn zwijgrecht. De conclusies van de officier van justitie werken op mijn gemoed. Ik houd daar niet van. Ik voel me niet aangesproken op dit moment. Ik voel mij onschuldig in deze zaak.
De politierechterverklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.

De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
A a n t e k e n i n g van het m o n d e l i n g v o n n i s
--------------------------------------------------------------------

Inhoud van de tenlastelegging

Bij de dagvaarding is aan de verdachte ten laste gelegde dat
1.
Hij in of omstreeks de periode van 12 januari 2011 tot en met 24 december 2012 te [plaats delict] meermalen, althans eenmaal,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (in totaal) 64.783 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door middel van het gebruik van de pinpas en bijbehorende pincode van die [naam benadeelde] , tot het gebruik waarvan hij, verdachte niet gerechtigd was;
Subsidiair:
Hij in of omstreeks de periode van 12 januari 2011 tot en met 24 december 2012 te [plaats delict] meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk (in totaal) 64.783 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als hulp en/of zaakwaarnemer, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Bewijsmiddelen en voor bewijs redengevende feiten en omstandigheden

De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.
1.
Het ambtsedig proces-verbaal van de Politie Eenheid Rotterdam, nummer [procesverbaalnummer 1] , opgemaakt en op 28 februari 2014 ondertekend door de opsporingsambtenaar [naam verbalisant 1] voor zover inhoudende als de op 28 februari 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde
verklaring van de aangever [naam aangever] , namens de benadeelde [naam benadeelde] :
‘Hierbij doe ik namens [naam benadeelde] aangifte van verduistering gepleegd tussen 12 januari 2011 en 24 december 2012. [naam benadeelde] is ongeveer 30 jaar bevriend geweest met [naam verdachte] , ik zal hem verder [naam verdachte] noemen. [naam benadeelde] heeft [naam verdachte] gevraagd of hij zaakwaarnemer wilde worden. [naam benadeelde] heeft [naam verdachte] toen zijn pinpas (nummer [nummer pinpas] ) en identiteitsbewijs meegegeven. Ook heeft [naam benadeelde] [naam verdachte] de pincode van de pinpas gegeven. In juli 2013 heeft [naam benadeelde] aan [naam verdachte] zijn pinpas en identiteitskaart teruggevraagd en ook gekregen. [naam benadeelde] vroeg aan mij of ik zijn zaakwaarnemer wilde worden. Hij had geen vertrouwen meer in [naam verdachte] . Ongeveer 20 januari 2014 zijn we naar de ABN AMRO bank gegaan en toen bleek dat in de laatste 6 maanden van 2012 € 28.000 van de rekening van [naam benadeelde] was gepind. [naam benadeelde] wist hier niets van af. Ik zag dat er veel meer hoge bedragen van de rekening van [naam benadeelde] gepind waren. Ik zag dat er in 2011 de volgende bedragen (zie bijlage bij aangifte) gepind waren met pas nummer [nummer pinpas] allemaal middels GEA op het [adres delict] te [plaats delict] . Ik zag dat er in 2012 de volgende bedragen (zie bijlage bij aangifte) gepind waren met pas nummer [nummer pinpas] allemaal middels GEA op het [adres delict] te [plaats delict] . Toen ik [naam benadeelde] het een en ander uitgelegd had zei hij tegen mij: ‘Ik heb [naam verdachte] nooit toestemming gegeven en of gevraagd om zulke grote bedragen van mijn rekening te pinnen.’
Op 6 februari 2014 heeft [naam benadeelde] een aangetekende brief (bijlage 3) aan [naam verdachte] gestuurd, waarin hij hem vroeg uitleg te geven over het opgenomen geld. [naam verdachte] heeft hier niet op gereageerd en nooit meer wat van zich laten horen.
De bijlagen bevatten bankafschriften van 10 januari 2011 tot en met 24 december 2012.
2.
Het ambtsedig proces-verbaal van de Politie Eenheid Rotterdam, nummer [procesverbaalnummer 2] , opgemaakt en op 13 november 2014 ondertekend door de opsporingsambtenaar [naam verbalisant 2] , voor zover inhoudende als de op 12 november 2014 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van de benadeelde [naam benadeelde]:
‘V: Meneer [naam benadeelde] , op 28 februari 2014 heeft meneer [naam aangever] namens u aangifte gedaan wegens verduistering door [naam verdachte] . Is dit correct?
A: Ja, dat klopt. Ik ken [naam verdachte] al 40 jaar. Een paar jaar geleden ging het niet zo goed met mij. Ik ben blind aan mijn linkeroog en zie slecht met mijn rechteroog. Ik had daardoor hulp nodig met onder andere pinnen. Aan [naam verdachte] , toen nog een goede vriend, heb ik toen mijn bankpas en identiteitsbewijs gegeven. Eerst gingen we nog samen naar de bank om te pinnen, op een later moment niet meer. Ik gaf bij [naam verdachte] aan welke bedrag hij voor mij moest pinnen en dan kreeg ik dat bedrag. Het ging op goed vertrouwen. Vanaf november 2013 kwam [naam verdachte] opeens niet meer langs. Omdat [naam verdachte] op dat moment de financiële zaken voor mij regelde, en eigenlijk ook alle andere administratie, kreeg ik ook geen post meer binnen. Ron en ik zijn naar de bank gegaan en daar kwam ik erachter dat in de voorgaande jaren, vanaf het moment dat ik [naam verdachte] mijn pinpas heb gegeven, grote bedragen van mijn rekening zijn geschreven. De hoogte van de bedragen die ik [naam verdachte] vroeg voor mij te pinnen verschilde per maand, afhankelijk van mijn uitgaven. Variërend van 500,00 euro tot en met 2.000,00 euro, maar nooit meer dan dat. Ik heb gezien op mijn rekeningafschriften dat er soms bedragen van meer dan 2.000,00 euro zijn afgeschreven, maar daar heb ik nooit om gevraagd. Ik heb met [naam verdachte] niet echt iets afgesproken. Het ging allemaal op goed vertrouwen. Ik heb [naam verdachte] zowel aangetekend als per gewone post een brief gestuurd op 6 februari 2014, maar de aangetekende kwam 7 februari 2014 retour omdat [naam verdachte] had geweigerd deze in ontvangst te nemen. Ik heb geen afspraken over een tegenprestatie met [naam verdachte] gemaakt. Ik kreeg elke keer gewoon het bedrag waar ik om vroeg en wist niet dat er veel meer van mijn rekening werd afgeschreven. Voor alle bedragen meer dan waar ik om vroeg heb ik nooit toestemming gegeven om dat van mijn rekening af te halen. De bedragen die ik in al die tijd aan [naam verdachte] heb gevraagd om voor mij te pinnen zijn nooit boven de 2.000 euro geweest. Ik schat dat ik ongeveer 1.500 euro per maand uitgeef.’
3.
Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer [procesverbaalnummer 3] , opgemaakt en op 08 februari 2016 ondertekend door de opsporingsambtenaar [naam verbalisant 3] , voor zover inhoudende als de
bevindingen van de verbalisant:
Middels de rekeningafschriften van de benadeelde werd een onderzoek ingesteld naar de afgeschreven bedragen van de bankrekening van de benadeelde. Uit dit onderzoek bleek het volgende:
  • De bank betreft de ABN AMRO bank
  • Het rekeningnummer van de benadeelde is: [bankrekeningnummer] .
  • Het pasnummer van het bankpasje waarmee geld werd opgenomen is [nummer pinpas] . Dit is het pasnummer van benadeelde.
  • De rekeningafschriften zijn van de jaren 2011 en 2012.
Uit onderzoek met betrekking tot de de afschrijvingen van de rekening van de benadeelde met pas nummer [nummer pinpas] bleek dat er tussen 12 januari 2011 en 11 december 2012 in totaal een bedrag van 103.350 euro werd opgenomen. Wanneer uitgegaan wordt van het door benadeelde [naam benadeelde] genoemde bedrag van 1500 euro, dan had hij over twee jaar berekend ongeveer 25 maanden x 1500 euro = 36.000 euro aan contante uitgaven. Als dit bedrag wordt verminderd van het totaal gepinde bedrag van 103.850 euro, dan zou een bedrag van 67.350 euro onterecht zijn gepind. Wordt uitgegaan van toestemming tot het pinnen van maximaal 2.000 euro dan zou een bedrag van 52.500 euro onterecht zijn gepind.
Op het rekeningafschrift van 26 november 2012 staat het huisadres van verdachte te lezen; [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
4.
Het ambtsedig proces-verbaal van de Politie Eenheid Rotterdam-Noord, nummer [procesverbaalnummer 1] , Proces Verbaal bevindingen onderzoek financiën van de verdachte [naam verdachte] , opgemaakt en op 15 februari 2016 ondertekend door de opsporingsambtenaar [naam verbalisant 3] , voor zover inhoudende als de
bevindingen van de verbalisant:
Er werd een onderzoek ingesteld naar de bankrekeningnummer van verdachte bij de ING Bank over 2011 en 2012. Hieruit bleek dat in zeven gevallen op dezelfde dag en korte tijd nadat geld is opgenomen van de bankrekening van de benadeelde, ook geld werd gestort op de bankrekening van de verdachte.
Datum
Tijd gepind
Bedrag opgenomen
Tijd gestort
Bedrag gestort
28 maart 2011
15:47
€ 2500
16:59
€ 2400
2 november 2011
12:28
€ 3500
14:15
€ 600
17 april 2012
10:20
€ 4000
11:43
€ 1200
26 april 2012
9:54
€ 3500
10:27
€ 1000
21 juni 2012
10:43
€ 3000
10:43
€ 1000
3 juli 2012
12:49
€ 1000
13:04
€ 750
2 oktober 2012
10:08
€ 1500
10:15
€ 2000
Uit rekeningafschriften van de rekening van de verdachte bij de ABN AMRO bank blijkt dat in drie gevallen in 2012 op dezelfde dag en korte tijd nadat geld is opgenomen van de bankrekening van de benadeelde, ook geld werd gestort op de bankrekening van de verdachte.
Datum
Tijd gepind
Bedrag opgenomen
Tijd gestort
Bedrag gestort
17 juli 2012
11:48
€ 4000
11:50
€ 1000
13 augustus 2012
13:16
€ 3000
13:19
€ 1000
17 september 2012
13:06
€ 3500
13:08
€ 1000
Op 28 december 2012 zijn drie opverboekingen gedaan vanaf de ABN AMRO rekening van de verdachte naar andere rekeningen waarbij in de omschrijving de naam [naam benadeelde] staat vermeld, waaronder een factuur van de [naam verpleeghuis] .

Bewijsmotivering

De bewezenverklaring steunt op de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, leverende op de redengevende feiten en omstandigheden voor die bewezenverklaring.

Nadere bewijsmotivering

Namens de benadeelde, [naam benadeelde] (hierna ‘aangever’), is aangifte gedaan van verduistering van geldbedragen van zijn bankrekening. Aangever heeft verklaard dat hij en verdachte bevriend waren en dat aangever op enig moment, vanwege slechtziendheid en een zeer slechte lichamelijke conditie, aan verdachte in de periode 2011 tot halverwege 2013 heeft gevraagd hem te assisteren bij het pinnen. Verdachte haalde het geld voor aangever uit de automaat en aangever kon niet zien welk bedrag verdachte uit de automaat haalde. Aangever werd in april 2012 in het ziekenhuis opgenomen en ging in mei 2012 naar ‘ [naam verpleeghuis] ’. Aangever zou verdachte daarom zijn pinpas en -code, alsmede zijn identiteitsbewijs hebben gegeven. Het huisadres van verdachte ( [adres verdachte] [woonplaats verdachte] ) zou het postadres van aangever zijn geworden, zodat ook de bankafschriften van aangever naar het huisadres van verdachte werden gestuurd. Aangever ontving echter geen post van verdachte en in juli 2013 heeft aangever zijn pinpas aan verdachte terug gevraagd. Vanaf november 2013 zou verdachte ook niet meer bij aangever zijn verschenen. Uit onderzoek door aangever zelf bij de bank, bleek dat er over de jaren 2011 en 2012 veel grotere bedragen van zijn rekening waren gepind, dan waartoe hij verdachte steeds opdracht had gegeven en dan die hij van verdachte had gekregen. In ieder geval zou hij verdachte nooit hebben gevraagd meer dan € 2.000,00 per keer te pinnen, terwijl uit de bankafschriften blijkt dat veel grotere bedragen zijn gepind.
De politierechter stelt voorop dat de verdediging het verweer dat de verklaring van aangever onbetrouwbaar zou zijn onvoldoende heeft onderbouwd en ook overigens in het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever te twijfelen, zodat deze verklaring kan worden gebruikt voor het bewijs.
Ten aanzien van de omstandigheden waarover wordt verklaard door en namens aangever, wordt als volgt overwogen.
De omstandigheden zoals die uit de aangifte namens aangever, de daarbij gevoegde brief van aangever aan verdachte d.d. 6 februari 2014 en uit zijn verklaring komen, vinden in ieder geval steun in de bankafschriften van aangever. Hieruit blijkt dat over genoemde jaren inderdaad grote bedragen van de bankrekening van aangever zijn opgenomen middels pintransacties, waaronder bedragen hoger dan € 2.000,00. Voorts vindt de verklaring van aangever steun in het feit dat uit het politieonderzoek blijkt dat de bankafschriften van aangever in ieder geval op enig moment in 2012 op het huisadres van verdachte waren gesteld en dat verdachte op 28 december 2012 enkele betalingen per bank heeft gedaan, waarbij in de omschrijving de naam ‘ [naam benadeelde] ’ voorkwam en waaronder een kennelijke betaling van een factuur van de ‘ [naam verpleeghuis] (dhr. [naam benadeelde] )’. Voorts blijkt uit het onderzoek naar de bankrekening van verdachte dat in 2011 op in ieder geval zeven momenten en in 2012 op in ieder geval drie momenten direct, dat wil zeggen dezelfde dag en soms enkele minuten later, nadat een (groot) bedrag van de bankrekening van aangever werd gepind, een (groot) contant bedrag op de bankrekening van de verdachte werd gestort.
De politierechter is van oordeel dat vorenstaande omstandigheden in onderling verband beschouwd redengevend zijn voor het bewijs dat verdachte het hem primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat deze omstandigheden met zich brengen dat van de verdachte een redelijke verklaring mag worden verlangd die die redengevendheid ontzenuwen. Verdachte heeft zich echter zowel bij de politie als ter terechtzitting (voornamelijk) op zijn zwijgrecht beroepen. Een redelijke verklaring voor voornoemde omstandigheden heeft verdachte in ieder geval niet gegeven. Namens de verdachte zijn primair de feiten ontkend en zijn subsidiair ter onderbouwing slechts ‘het zou zo kunnen zijn dat’-redeneringen aangevoerd. Dit is echter onvoldoende om te kunnen spreken van een redelijke verklaring die het bewijs wat er ligt ontzenuwt.
Gelet op al het bovenstaande komt de politierechter dan ook tot het oordeel dat het primair aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat
1.
Hij in de periode van 12 januari 2011 tot en met 24 december 2012 te [pleegplaats] meermalen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [naam benadeelde] ,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door middel van het gebruik van de pinpas en bijbehorende pincode van die [naam benadeelde] , tot het gebruik waarvan hij, verdachte niet gerechtigd was;

Kwalificatie

Het bewezen feit levert op:
1.
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd

Strafbaarheid feit

Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Toegepaste wetsartikelen

14a, 14b, 14c, 36f, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafoplegging

Gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden,

met bevel dat deze gevangenisstraf, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden algemene voorwaarde overtreedt.
- De veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.

Motivering strafoplegging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte.
Verdachte heeft meerdere malen gedurende een aantal jaren misbruik gemaakt van de ‘carte blanche’ die het bejaarde en bevriende slachtoffer hem had gegeven, door met de verstrekte pinpas bedragen voor zichzelf te pinnen. Alhoewel achteraf lastig is vast te stellen hoe groot het bedrag exact is, blijkt uit de bewijsmiddelen dat het in ieder geval om een bedrag van rond de € 50.000,00 gaat. Verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen dat het bejaarde slachtoffer in hem stelde ernstig geschonden. Het betreft een ernstig feit met een kwetsbaar slachtoffer. Het feit heeft blijkens de verklaring van het slachtoffer bovendien niet alleen emotionele gevolgen, maar ook ernstige financiële gevolgen voor het slachtoffer gehad, nu deze bijvoorbeeld heeft verklaard dat door een tekort op zijn bankrekening de Belastingdienst beslag op zijn pensioen had gelegd. Daar komt bij dat verdachte geen enkel inzicht heeft gegeven in de redenen van zijn handelen.
In beginsel gaat het dan ook om een ernstig strafbaar feit waarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar gevorderd. De politierechter heeft bij het bepalen van de straf echter rekening gehouden met het feit dat het inmiddels een oud feit is, verdachte verder een blanco justitiële documentatie heeft en ook verdachte zelf een hogere leeftijd heeft. Gelet op deze omstandigheden wordt een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend geacht.

Motivering beslissing op vordering benadeelde partij

De benadeelde partij heeft ter zake van het feit als vergoeding van materiële schade een bedrag gevorderd van € 96.350,00 vermeerderd met de wettelijke rente. Ten aanzien van de vergoeding van de immateriële schade refereert de benadeelde partij zich aan het oordeel van de politierechter.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, gedeeltelijk worden toegewezen. Het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding wordt deels toegewezen, tot een bedrag groot € 50.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige deel wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

Beslissing op vordering benadeelde partij

De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen. De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 50.000,00 (zegge: vijftigduizend), bestaande uit materiële schade. De verdachte wordt veroordeeld dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 285 dagen vervangende hechtenis.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in het resterende deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De verdachte wordt tevens veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Motivering beslissing schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Wetboek van Strafrecht
Het wordt wenselijk geacht, dat naast de voor de benadeelde partij zelf bestaande mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van de aan de verdachte op te leggen verplichting tot betaling van schadevergoeding, ook het openbaar ministerie met die tenuitvoerlegging wordt belast. Aan de verdachte zal daarom tevens de schadevergoedingsmaatregel met vervangende hechtenis worden opgelegd.

Oplegging schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Wetboek van Strafrecht

Aan de verdachte wordt de maatregel tot schadevergoeding opgelegd, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 50.000,00 (zegge: vijftigduizend), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 50.000,00 zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van
285 dagen. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
_________________________________________________________________________
De politierechtergeeft aan de verdachte kennis dat hij binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en maakt hem opmerkzaam op het recht om op de terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de politierechter en de griffier.