ECLI:NL:RBROT:2016:10244

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
C/10/504580 / FT RK 16/385
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een faillissementsaanvraag met betrekking tot een vennoot van een vennootschap onder firma

Op 4 oktober 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak. De verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft verzocht om de faillietverklaring van een vennoot van een vennootschap onder firma (vof). De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.C. Koster, stelde dat de vof niet in staat was om haar schulden te betalen en dat de vennoot, verweerder, ook in een vergelijkbare financiële situatie verkeerde. Tijdens de zitting op 27 september 2016 zijn beide partijen gehoord en zijn aanvullende stukken overgelegd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de voorwaarden voor faillietverklaring volgens artikel 6 van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verweerder in de toestand verkeerde dat hij zijn betalingsverplichtingen niet kon nakomen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat het faillissement van een vof niet automatisch leidt tot het faillissement van de vennoten. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster niet voldoende had aangetoond dat de verweerder meerdere vorderingen onbetaald liet en dat er geen summier bewijs was van betalingsonmacht.

Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring van de verweerder afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Verberne, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, en dit kan alleen door een advocaat worden gedaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1] ,
gevestigd te [plaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. J.C. Koster,
strekkende tot faillietverklaring van:
[naam 2] ,
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verweerder.

1.De procedure

Verzoekster, bij monde van haar (middellijk) bestuurder, de heer [naam 3] , en haar advocaat, mr. J.C. Koster, en verweerder, in aanwezigheid van [naam 4] , zijn op 27 september 2016 in raadkamer verschenen en gehoord.
Op 1 augustus 2016 heeft verweerder een verweerschrift aan de rechtbank toegezonden.
Ter terechtzitting van 27 september 2016 zijn door mr. Koster en verweerder aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.

2.De standpunten

Mr. Koster heeft namens verzoekster gesteld dat verzoekster actief is als autoschadeherstelbedrijf. Verzoekster verzorgde het schadeherstel van de voortuigen voor [naam 5] (hierna: de vof), waar verweerder vennoot van is. Er zijn in totaal 42 vennoten. Verzoekster heeft naast het faillissement van verweerder eveneens het faillissement van de vennootschap onder firma aangevraagd. Mr. Koster heeft gesteld dat de vof de facturen niet meer kon betalen. Verzoekster heeft van de vof een bedrag van € 101.095,63 te vorderen. De vof laat naast de vordering van verzoekster ook andere schuldeisers onbetaald en verkeert dan ook in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. Ten aanzien van verweerder heeft mr. Koster gesteld dat ook zijn faillissement wordt aangevraagd omdat hij als directie voerend vennoot feitelijk leiding geeft aan de organisatie. Verweerder zou bovendien ook een lening hebben afgesloten bij [naam 6] .
Verweerder heeft gesteld dat er bij de vof geen sprake is van onmacht om de vordering van verzoekster te betalen, maar onwil. De facturen waarop verzoekster haar vordering baseert kloppen niet. De vof voldoet nog steeds aan haar betalingsverplichtingen en verkeert niet in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Verweerder heeft voorts betwist dat hij als de directie voerend vennoot dient te worden aangemerkt. Verweerder verzorgt slechts de administratie van de vennootschap en heeft dezelfde bevoegdheden als de overige vennoten. Verweerder heeft daarnaast betwist dat hij zelf in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Verweerder laat geen schuldeisers onbetaald en voldoet aan al zijn betalingsverplichtingen.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De Hoge Raad is in zijn uitspraak van 6 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2015:251) teruggekomen van de regel dat het faillissement van een vof steeds en noodzakelijkerwijs het faillissement van de vennoten ten gevolge heeft. Om die reden is van belang dat indien een schuldeiser niet alleen het faillissement van de vof maar ook dat van de vennoten wil bewerkstelligen, hij in zijn verzoekschrift ten aanzien van ieder van hen dit afzonderlijk dient te verzoeken. De rechtbank dient bovendien te onderzoeken of ook ten aanzien van de vennoten afzonderlijk aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan.
Verzoekster heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder niet nader onderbouwd dat hij meerdere vorderingen onbetaald laat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ten aanzien van verweerder niet summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
Het verzoek tot faillietverklaring wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 4 oktober 2016 gegeven door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Verberne, griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.