ECLI:NL:RBROT:2016:10334

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
16.601
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsverklaring van een ontbonden stichting met mogelijke baten uit debiteuren en bestuurdersaansprakelijkheid

Op 18 november 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak betreffende een reeds ontbonden stichting. De zaak is gestart op verzoek van een vereniging, die een vordering van € 13.272,90 op de stichting heeft ingediend. De stichting had op 17 september 2015 in het handelsregister laten registreren dat zij was ontbonden, omdat er geen bekende baten meer aanwezig waren. De verzoekster stelde echter dat er nog debiteuren waren ter waarde van ongeveer € 28.000,- en dat de administratie van de stichting niet op orde was, wat mogelijk zou kunnen leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid.

De verweerster, de ontbonden stichting, heeft verweer gevoerd en betoogd dat de debiteuren oninbaar zijn en dat er geen andere crediteuren zijn dan verzoekster. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering van verzoekster niet is weersproken en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de stichting in een faillissementssituatie verkeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de administratie van de stichting niet strookt met de werkelijkheid en dat er mogelijk sprake is van onbehoorlijk bestuur.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot faillietverklaring toegewezen, waarbij de stichting in staat van faillissement is verklaard. Mr. V.M. de Winkel is benoemd tot rechter-commissaris en mr. M. Hoogendoorn is aangesteld als curator. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 18 november 2016
VONNIS op het op 12 oktober 2016 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[verzoekster] ,
gevestigd te Eindhoven
,
verzoekster,
advocaat mr. J.H. van Seters te Roermond,
strekkende tot faillietverklaring van:
de ontbonden stichting
[verweerster] ,
statutair gevestigd te Dordrecht,
verweerster,
advocaat mr. J. Kloots te Rotterdam.

1.De procedure

Verweerster heeft op 14 november 2016 een schriftelijk verweer met bijlagen ingediend.
Verzoekster, vertegenwoordigd door de heer [naam 1] , bijgestaan door mr. J.H. van Seters en verweerster, vertegenwoordigd door de heer [naam 2] , bijgestaan door mr. J. Kloots, zijn gehoord in raadkamer op 15 november 2016. De uitspraak is hierna bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft in haar verzoekschrift gesteld dat zij in ieder geval sinds 28 mei 2014 een vordering heeft op verweerster van € 13.272,90. Verweerster heeft deze vordering niet weersproken, maar is – ondanks aanmaning daartoe- niet tot betaling overgegaan. Het bestuur van verweerster heeft een ontbindingsbesluit genomen en heeft op 17 september 2015 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel laten registreren dat verweerster is opgehouden te bestaan, omdat er geen bekende baten meer aanwezig zijn. Verzoekster heeft (uiteindelijk) inzage gekregen in de administratie van verweerster en heeft daarin gezien dat er nog zo’n € 28.000,- aan debiteuren is opgenomen. Voorts lijkt de administratie van verweerster niet, althans onvoldoende op orde en is er dus mogelijk sprake geweest van onbehoorlijk bestuur en is daarom niet uit te sluiten dat de bestuursleden persoonlijk aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort. Volgens verzoekster zijn er daarom wel degelijk baten te verwachten. Ook is uit de administratie gebleken van een crediteurenlijst, hetgeen er op duidt dat verweerster meer schuldeisers onbetaald heeft gelaten. Aldus is sprake van een faillissementssituatie.

3.Het verweer

Het verweer strekt tot afwijzing van het verzoek. Volgens verweerster betreffen de debiteuren waar verzoekster op doelt oninbare vorderingen. Het gaat dan om sponsortoezeggingen waarvoor wel een factuur is verstuurd, maar die ondanks aanmaning niet zijn voldaan. Daarom is ook een voorziening ‘dubieuze debiteuren’ opgenomen. Voorts gaat het om vorderingen die abusievelijke c.q. te voorbarig zijn geboekt. Ook zijn er geen andere crediteuren dan verzoekster: alle schuldeisers zijn voldaan, waarbij voor sommige schuldeisers geldt dat hun vordering door verrekening is voldaan: zij waren zowel schuldenaar als schuldeiser. Van onbehoorlijk bestuur is geen sprake geweest, er waren simpelweg te weinig (sponsor)inkomsten om de kosten te kunnen voldoen. Van nog aanwezige baten is dus geen sprake. Nu ook niet aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, moet het verzoek worden afgewezen. Verzoekster wil enkel een voorbeeld stellen voor andere ijshockeyclubs en daarom is sprake van misbruik van recht.

4.De beoordeling

Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert te hebben opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl tenminste één vordering opeisbaar is. De vordering van verzoekster en de opeisbaarheid daarvan is niet weersproken. Voorts blijkt uit de overgelegde crediteurenlijst dat verweerster meer schulden heeft. Dat deze schulden zijn voldaan, hetzij door betaling, hetzij door verrekening, zoals verweerster aanvoert, is onvoldoende concreet onderbouwd. Dit verweer zal daarom worden verworpen. Hieruit volgt dat verweerster verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Uit de administratie van verweerster blijkt van een post ‘debiteuren’. Dat die vorderingen grotendeels oninbaar zijn, is onvoldoende onderbouwd. Verweerster heeft geen schriftelijke sommaties overgelegd of andere stukken waaruit van die oninbaarheid kan blijken. Dat de vorderingen deels ten onrechte zijn geboekt en daarom niet bestaan, is onvoldoende concreet gemaakt door verweerster. Het is daarom zeker niet onaannemelijk dat er toch baten zijn te verwachten in een faillissement. Voorts volgt uit het verweer zelf dat de administratie van verweerster kennelijk niet strookt met de werkelijkheid. Dat roept de vraag op of het bestuur van verweerster haar taak wel op juiste wijze heeft vervuld. Ook het verweer dat alle andere schulden behalve die van verzoekster zijn voldaan, roept de vraag of sprake is geweest van selectieve (wan)betaling door het bestuur. Kortom, het is bij de huidige stand van zaken niet uit te sluiten dat mogelijk sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur en dat dit wegens de bestuurdersaansprakelijkheid zal leiden tot baten voor de boedel. Het is aan een curator om dit nader te onderzoeken. Verzoekster heeft daarom belang bij een faillissement en van misbruik van recht harerzijds is geen sprake. Het verzoek zal daarom worden toegewezen nu deze rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, ook bevoegd is deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen aangezien het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.

5.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart
[verweerster]voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. V.M. de Winkel, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. M. Hoogendoorn, advocaat te Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. de Winkel, rechter, en in aanwezigheid van
A. Mergen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016 te 15:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.