ECLI:NL:RBROT:2016:10410

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
C/10/522345 / FT EA 17/520
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a Faillissementswet

In deze zaak heeft verzoekster op 6 maart 2017 een verzoek ingediend om drie schuldeisers te bevelen in te stemmen met een schuldregeling, waarbij zij 5% van haar totale schulden zou betalen. De schuldeisers, vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit, hebben echter geweigerd in te stemmen met deze regeling. Tijdens de zitting op 10 mei 2017 is de situatie van verzoekster besproken, die sinds 2010 leeft van de beslagvrije voet en te maken heeft met incassomaatregelen. Verzoekster heeft aangegeven dat zij alles heeft gedaan om haar schulden te voldoen, maar de schuldeisers hebben twijfels over haar goede bedoelingen en de transparantie van haar financiële situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de schuldeisers de enige schulden van verzoekster zijn en dat er geen andere crediteuren zijn die in de regeling zouden instemmen. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers zwaarder laten wegen dan die van verzoekster, vooral gezien de geschiedenis van de zaak en het gebrek aan vertrouwen van de schuldeisers in verzoekster. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigering van de schuldeisers om in te stemmen met de schuldregeling gerechtvaardigd is, en heeft het verzoek van verzoekster afgewezen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoekster mogelijk meer zou kunnen afdragen dan zij heeft aangeboden, maar dit punt is niet verder behandeld omdat het verzoek al was afgewezen.

De beslissing van de rechtbank is op 24 mei 2017 openbaar uitgesproken door mr. A. Lablans, rechter, en griffier B.G. van der Vlies. Verzoekster kan binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep instellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 24 mei 2017
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 6 maart 2017, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling. Het betreft:
  • de heer [naam 2] ;
  • mevrouw [naam 3] ;
  • de besloten vennootschap [besloten vennootschap] .
De drie schuldeisers worden vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit en worden hierna gezamenlijk “verweerders” genoemd.
Ter zitting van 10 mei 2017 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw P.R. Suvaal, werkzaam bij Modus Vivendi (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [naam 2] , namens de verweerders.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift drie concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 398.412,75 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 10 april 2017 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 5 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ter zitting heeft schuldhulpverlening toegelicht dat het dwangakkoord is ingericht op het totaalbedrag van de vorderingen, aangezien verweerders hun vorderingen desgevraagd op deze wijze hebben opgegeven.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NEN 8048-1 norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt fulltime. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Zij heeft inmiddels gedurende een lange periode te maken met incassomaatregelen van verweerders. Sinds 2010 leeft zij van de beslagvrije voet. Dat heeft een zware impact op het leven van haar en haar dochter. Verzoekster wil dat er een einde komt aan deze situatie en dat zij weer financiële ademruimte krijgt.

3.Het verweer

Verweerders hebben ter zitting verwezen naar het verweerschrift van 18 september 2012. Het verweer dat hierin is opgenomen, geldt ook voor het huidige verzoekschrift. De laatste vijf jaar is er niets veranderd. De goede wil van verzoekster is nooit getoond en er is geen inzicht in geldstromen. Er zijn in de loop van de jaren veel uitspraken door verzoekster en haar dochter gedaan die rieken naar het wegsluizen van geld. Als er meer inzicht wordt gegeven en onderbouwd waar het geld is gebleven, dan is er bereidheid om verzoekster tegemoet te treden. Maar in de huidige omstandigheden niet, aldus verweerders.

4.De beoordeling

Tussen partijen is sinds 1998 geprocedeerd over de vraag of verzoekster, dan wel verweerders erfgenaam waren van de heer [naam 4] , die in 1997 is overleden. Bij arrest van 19 oktober 2006 is door het Gerechtshof te Amsterdam vastgesteld dat [naam 2] en [naam 3] de erfgenamen zijn. Dit arrest is onherroepelijk geworden. De aandelen in [besloten vennootschap] . maken deel uit van de erfenis. Bij vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 20 oktober 2010 is verzoekster veroordeeld tot betaling van
€ 138.053,25 (te vermeerderen met rente en kosten) aan [naam 2] en [naam 3] en € 6.807,70 (te vermeerderen met rente) en € 104.540,87 (te vermeerderen met rente en kosten) aan [besloten vennootschap] Kort gezegd dient zij deze bedragen aan verweerders te betalen, omdat zij geld van de nalatenschap is gaan uitgeven terwijl nog werd geprocedeerd over de vraag of zij daartoe gerechtigd was (zoals blijkt uit het tussenvonnis van de rechtbank te Dordrecht van 28 april 2010).
Sinds 2010 ligt er beslag voor de vorderingen van verweerders op het inkomen van verzoekster. Bij kort geding vonnis van de rechtbank Dordrecht van 22 november 2012 is verzoekster veroordeeld om onder meer haar belastingaangiften en belastingaanslagen over de jaren 2007 tot en met 2011 en bank- en pensioengegevens over te leggen aan verweerders. Tevens is zij veroordeeld om verweerder een machtiging te geven om informatie op te vragen bij haar boekhouder, belastingdienst en pensioenfonds. Verzoekster heeft verklaard dat zij aan dit vonnis heeft voldaan. Verweerders hebben dit niet, althans onvoldoende, betwist.
In het licht van deze omstandigheden komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van verweerders bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of verweerders in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of eventuele overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad. Het is aan verzoekster om in dit kader feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig aan te tonen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeisers, gelet op de wederzijdse belangen, in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling hebben kunnen komen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van verweerders de enige schulden zijn. Dit is van belang, omdat tegenover de belangen van de weigerende schuldeisers geen belangen van overige met de schuldregeling instemmende crediteuren staan, doch uitsluitend de belangen van verzoekster. Dat er aan de WSNP hogere kosten zijn verbonden dan aan een dwangakkoord, is alleen in het nadeel van verweerders. Het staat hen op zich vrij om dit nadeel te aanvaarden.
Ter zitting hebben verweerders aangevoerd dat zij geen enkel vertrouwen hebben in de goede bedoelingen van verzoekster. Verweerders vrezen dat zij geld achterhoudt. De openheid die zij op basis van het vonnis van 22 november 2012 heeft moeten geven, kan hen niet geruststellen. Als er geld wordt achtergehouden, dan komt het waarschijnlijk ook niet voor op de belastingaangiftes, aldus verweerders. Het komt verweerders passend voor dat er een gedegen onderzoek gedaan zou worden door een faillissementscurator.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij inmiddels lange tijd zoveel als zij kon heeft afbetaald op de vorderingen. Zij heeft uitvoering gegeven aan het vonnis van 22 november 2012, maar niets is voldoende om verweerders te overtuigen. Er is geen sprake van dat er geld wordt achtergehouden, aldus verzoekster.
Bij de vraag of een schuldeiser in redelijkheid mag weigeren om in te stemmen, kan ook betrokken worden hoe de vordering is ontstaan. In dit geval zijn de vorderingen ontstaan doordat verzoekster onrechtmatig is gaan beschikken over de erfenis. Het is duidelijk dat de verhouding tussen partijen in ernstige mate is verstoord. Het is in deze situatie redelijkerwijs voorstelbaar dat verweerders wensen dat, als het tot sanering van de schulden komt, daar toezicht op wordt uitgeoefend. Genoemd is een faillissementscurator, maar een WSNP bewindvoerder heeft dezelfde bevoegdheden om er namens de schuldeisers op toe te zien dat al het vermogen in de boedel vloeit.
Het belang van verzoekster tenslotte, wordt niet onaanvaardbaar geschaad door de weigering omdat zij ook een schuldenvrije toekomst kan realiseren door de wettelijke schuldsanering. In dat traject zal er strikte controle zijn op de naleving van de verplichtingen, zodat de schuldeisers er (meer) op kunnen vertrouwen dat verzoekster zich tot het uiterste zal inspannen om haar schuldeisers zoveel als mogelijk te voldoen. Omstandigheden waarom de wettelijke schuldsanering geen soelaas zou bieden, zijn in het kader van de behandeling van het dwangakkoord niet aangevoerd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van verweerders als weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoekster. Het verzoek om verweerders te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de zorgpremie van de meerderjarige dochter ten onrechte in de berekening van het VTLB is opgenomen. Dat brengt mee dat verzoekster meer zou kunnen afgedragen dan is aangeboden. Nu het verzoek reeds op voorgaande gronden wordt afgewezen, zal de rechtbank hier niet verder op ingaan.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans, rechter, en in aanwezigheid van B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.