In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 december 2016 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van zes minderjarigen, te weten [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2], [voornaam minderjarige 3], [voornaam minderjarige 4], [voornaam minderjarige 5] en [voornaam minderjarige 6]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, gezien de zorgelijke situatie in het gezin. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over de kinderen en woont met hen samen. Er zijn al langere tijd zorgen over de fysieke veiligheid en pedagogische verwaarlozing in de thuissituatie, wat heeft geleid tot eerdere maatregelen, waaronder een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de jongste kinderen.
Tijdens de zitting is de situatie besproken, waarbij de moeder en de vader van de kinderen aanwezig waren. De moeder heeft aangegeven open te staan voor hulp, maar er zijn twijfels over haar vermogen om de zorg voor de kinderen adequaat te waarborgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de veiligheid van de kinderen nog steeds aanwezig zijn, ondanks de inzet van hulpverlening. De kinderrechter heeft op basis van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek besloten om de ondertoezichtstelling te bevestigen en de kinderen onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 9 december 2016.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de minderjarige [voornaam minderjarige 1] de gelegenheid heeft gekregen om haar mening te uiten, maar hier geen gebruik van heeft gemaakt.