ECLI:NL:RBROT:2016:10497

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
10/741317-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in Rotterdam met gevolgen voor slachtoffer

Op 31 juli 2016 vond in het centrum van Rotterdam een gewelddadig voorval plaats waarbij de verdachte, na een confrontatie met het slachtoffer, geweld heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, nadat deze hem aanviel, naar de grond gewerkt en vervolgens een trap tegen het lichaam van het slachtoffer gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij de poging tot doodslag of zware mishandeling heeft gepleegd, maar acht wel bewezen dat hij de aangever tegen diens lichaam heeft getrapt. De rechtbank oordeelt dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever hierdoor ernstig letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte afgewezen, omdat de verdachte niet handelde uit een hevige gemoedsbeweging, maar uit boosheid. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 43 dagen, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gevorderde schade niet is aangetoond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741317-16
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Eykelen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf (5) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Op de ter terechtzitting bekeken camerabeelden van het incident is niet te zien dat de verdachte de aangever [slachtoffer01] (hierna: de aangever) tegen diens hoofd heeft geschopt of geslagen. De beelden laten hooguit zien dat de verdachte in de richting van het lichaam van de aangever heeft geschopt. Van een klap tegen het hoofd is ook geen sprake. Uit de beelden volgt dat de verdachte hoogstens een klap met de vlakke hand tegen de arm van de aangever heeft gegeven. Omdat het dossier geen overtuigend bewijs bevat dat de verdachte een rake trap of klap heeft uitgedeeld, dient hij alleen al om die reden vrijgesproken te worden.
Subsidiair is aangevoerd – voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de verdachte de aangever wel een rake trap/klap tegen het hoofd heeft gegeven – dat uit de jurisprudentie volgt dat een enkele trap tegen het hoofd als zodanig geen poging tot doodslag oplevert, maar hooguit een poging tot zware mishandeling. Op basis van de jurisprudentie moet dan duidelijk blijken waar de aangever is geraakt, hoe vaak, op welke wijze is getrapt en met welke kracht. Deze essentiële informatie ontbreekt in het dossier. Daarmee hangt samen dat niet duidelijk is geworden welk letsel de verdachte dan zou hebben veroorzaakt. De aangever is immers door anderen flink geslagen en geschopt tegen zijn hoofd toen hij op de grond lag. Ten aanzien van de enkele klap wordt nog opgemerkt dat dit onvoldoende is voor het aannemen van een aanmerkelijke kans op het overlijden of zwaar lichamelijk letsel. Een klap met de vlakke hand kan immers niet als zodanig worden aangemerkt.
Daarnaast kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de andere personen die geweld hebben toegepast, om welke reden de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde medeplegen. De verdachte kende de medeverdachten niet en andersom. De verdachte heeft dus op geen enkele manier samengewerkt met anderen in deze zaak, die de aangever wel tegen het hoofd hebben getrapt.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en de ter terechtzitting bekeken camerabeelden volgt dat [slachtoffer01] op 31 juli 2016 te Rotterdam met anderen in gevecht is geraakt. Hij is op enig moment naar de verdachte en zijn vrienden toegelopen en heeft geprobeerd de verdachte te slaan. De verdachte heeft hierop gereageerd door hem naar de grond te werken. Hierna heeft de verdachte de aangever tegen zijn lichaam getrapt. Nadat de verdachte is weggelopen en bloed op zijn schoen zag zitten, is hij terug naar de, inmiddels roerloos op de grond liggende, aangever gelopen en heeft hij hem een klap met de vlakke hand gegeven. De aangever heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij ten gevolge van het geweld dat die nacht tegen hem is gebruikt onder andere een gebroken kaak en oogkas heeft, dat zijn slaap iets is verplaatst en dat hij gebroken tanden heeft.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen, omdat de feitelijke handelingen van de verdachte (te weten een enkele trap tegen het lichaam en een klap met de vlakke hand) niet als zodanig risicovol kunnen worden aangemerkt dat de aangever daaraan zou kunnen komen te overlijden. Uit deze omstandigheden kan niet worden afgeleid dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden.
Evenmin acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de aangever zwaar heeft mishandeld, nu het letsel van de aangever bestaat uit letsel aan het hoofd en niet kan worden vastgesteld dat de verdachte aan dat letsel heeft bijgedragen, zodat de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte de aangever tegen diens lichaam heeft getrapt, nadat hij de aangever tegen de grond heeft gewerkt. Uit de camerabeelden volgt dat de verdachte nadat hij de aangever tegen de grond heeft gewerkt enkele stappen achteruit zet om vervolgens terug naar de aangever te gaan en hem tegen het lichaam (in de buikstreek) te trappen. Het trappen in de buikstreek kan ernstige en blijvende schade aan diverse organen opleveren. Door de aangever daar te trappen, terwijl deze al op de grond lag, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever hierdoor ernstig letsel zou kunnen oplopen.
Ten aanzien van de klap met de vlakke hand is de rechtbank van oordeel dat deze handeling hooguit een eenvoudige mishandeling kan opleveren, maar dat hiervan niet gezegd kan worden dat dit een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert, zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank acht verder niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van medeplegen van poging tot zware mishandeling. De rechtbank is niet gebleken dat sprake was van een gezamenlijk plan van de verdachte en de medeverdachte(n), gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, noch is sprake van voorwaardelijk opzet hiertoe. Ook is niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De verdachten behoorden tot verschillende groepjes, die elkaar niet kenden, waar de aangever, op verschillende momenten en los van elkaar, ruzie mee zocht. De verdachten reageerden afzonderlijk op de te onderscheiden aanvallen van de aangever. De rechtbank zal de verdachte dan ook van het tenlastegelegde medeplegen vrijspreken.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht een poging tot zware mishandeling zoals meer subsidiair ten laste is gelegd bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Meer Subsidiair
hij op 31 juli 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer01] terwijl deze op de grond lag tegen het lichaam heeft getrapt , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit en strafbaarheid verdachte

5.1.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake is van noodweer. De aangever was, blijkens meerdere getuigenverklaringen, behoorlijk dronken en gedroeg zich vervelend naar anderen. Enkele ogenblikken voor de confrontatie met de verdachte had de aangever al iemand neergeslagen. Toen de aangever vervolgens op de verdachte af kwam en af bleef komen, heeft hij zich verdedigd en de aangever tegen de grond gewerkt en hem een trap gegeven. De verdachte heeft zich in alle redelijkheid niet kunnen onttrekken aan de aanval van de aangever, zodat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
5.2.
Beoordeling
Ingevolge artikel 41 Wetboek van Strafrecht dient voor een geslaagd beroep op noodweer sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Op de ter terechtzitting bekeken camerabeelden is (zoals ook onder 4.1 reeds is omschreven) onder meer het volgende te zien:
De aangever loopt op de verdachte af en haalt hierbij uit naar de verdachte, waarbij de verdachte naar achteren lijkt te bewegen. De verdachte werkt de aangever vervolgens naar de grond. Op het moment dat de aangever op de grond is gevallen, loopt de verdachte enkele meters weg van de aangever om zich vervolgens om te draaien, naar de aangever terug te lopen en hem tegen zijn lichaam te trappen. Geconfronteerd met deze beelden, heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de aangever enkel naar de grond heeft gewerkt, maar blijft hij stellig in zijn ontkenning de aangever te hebben getrapt.
De rechtbank komt voor wat betreft het naar de grond werken van de aangever op basis van het voorgaande tot de conclusie dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Redelijke alternatieven om zich aan het geweld en verder dreigend geweld te onttrekken waren er op dat moment niet, omdat de aangever achter de verdachte aan bleef gaan. Het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel, te weten de aangever naar de grond werken, was in deze situatie begrijpelijk en niet onevenredig. Door de val van de aangever kwam echter een einde aan de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de aangever waartegen de verdachte zich diende te verdedigen. De trap die de verdachte hierna tegen het lichaam heeft gegeven, kan niet meer worden gezien als een noodzakelijke en geboden verdediging.
De rechtbank stelt zichzelf, hoewel niet als zodanig verweer is gevoerd, de vraag of de verdachte niet strafbaar is omdat sprake is geweest van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging wegens een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Bij het antwoord op die vraag neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij woedend werd op de aangever omdat deze hem daarvoor had geslagen en de verdachte naar eigen zeggen niet iemand is die zich laat slaan. Verder is op de camerabeelden duidelijk te zien dat de verdachte eerst enkele meters afstand neemt van de aangever, om vervolgens terug te lopen en de aangever te trappen. Deze handelwijze, die wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte, leidt de rechtbank tot de slotsom dat de verdachte niet zozeer handelde in een hevige gemoedsbeweging, maar eerder vanuit boosheid. Onder deze omstandigheden is er geen sprake van noodweerexces.
5.3.
Conclusie
Het door de verdachte gedane beroep op noodweer dan wel noodweerexces wordt afgewezen.
Het meer subsidiair bewezen feit levert op:
Poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in het centrum van Rotterdam, op het moment dat veel uitgaanspubliek op weg was naar huis, geweld heeft gepleegd tegen het latere slachtoffer. De verdachte heeft, nadat het slachtoffer hem aanviel en hij hem naar de grond had gewerkt, uit boosheid een trap tegen het lichaam van het slachtoffer gegeven. Het slachtoffer lag toen op de grond.
Geweldmisdrijven als de onderhavige veroorzaken bij de slachtoffers naast lichamelijk letsel veelal ook gevoelens van angst en onveiligheid. Daarnaast is de maatschappelijke onrust die ontstaat door dit soort uitingen van zinloos geweld, gepleegd op de openbare weg tijdens het uitgaansleven vaak aanzienlijk.
De rechtbank acht de gedragingen van de verdachte ernstig. De verdachte heeft zich agressief gedragen.
De rechtbank acht het in het voordeel van de verdachte dat hij de periode van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in positieve zin heeft benut door met een opleiding te starten. Hij heeft geen nieuwe strafbare feiten gepleegd.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 september 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, de noodweersituatie waarin de verdachte heeft verkeerd en het uiteindelijke aandeel van de verdachte.
Algemene afsluiting
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
Benadeelde partij [slachtoffer01]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.712,85 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade.
7.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering.
7.1.2.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij bepleit wegens de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair is de hoogte van de materiële schade en de immateriële schade betwist.
7.1.3.
Beoordeling
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit (te weten een trap tegen de buik van de benadeelde partij) en de medische schadeposten en derhalve de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade niet aangetoond.
Voor zover de vordering van de benadeelde partij ziet op het verlies van zijn telefoon en sleutel en de kosten voor vervanging hiervan, geldt dat onvoldoende vast is komen te staan dat deze goederen door het bewezenverklaarde feit in het ongerede zijn geraakt. Immers is het ook mogelijk dat de benadeelde partij deze goederen op een ander moment is kwijtgeraakt. Nu niet is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht, zal de vordering worden afgewezen.
De gevorderde immateriële schade hangt, blijkens de toelichting op deze schade, zeer nauw samen met het letsel aan het hoofd van de benadeelde partij. Gelet op het hiervoor overwogene ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat eveneens niet is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering zal op dit onderdeel ook worden afgewezen.
7.1.4.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van drieënveertig (43) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
wijst af de vordering van de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Benaissa, voorzitter,
en mrs. mr. K.A. Baggerman en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Kegreisz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 31 juli 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer01] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet -die [slachtoffer01] tegen de grond heeft/hebben geslagen, in elk ten val heeft/hebben gebracht, en/of -die [slachtoffer01] (terwijl deze op de grond lag) meermalen in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (artikel 287/302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
Subsidiair
hij op of omstreeks 31 juli 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, (te weten [slachtoffer01] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(een gebroken oogkas en/of een gebroken kaak) heeft toegebracht, door die [slachtoffer01] opzettelijk tegen de grond te slaan, in elk geval ten val te
brengen en/of (terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag) die [slachtoffer01] meermalen in
het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen
en/of te stompen/slaan; (artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht);
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 31 juli 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer01] (terwijl deze op de grond lag) meermalen in het gezicht, althans
op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (artikel 302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht); "U dient er rekening mee te houden dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een op deze dagvaarding vermeld strafbaar feit, zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het Strafproces. Conform het bepaalde in artikel 51 b van het Wetboek van Strafvordering is het mogelijk dat de vordering later schriftelijk, namelijk voor de aanvang van de terechtzitting, danwel mondeling tijdens de terechtzitting wordt ingediend. Indien thans aan het openbaar ministerie bekend is of benadeelde partij zich heeft gevoegd, treft u de inhoud van diens vordering en de daarbij vermelde gronden op deze dagvaarding aan."