ECLI:NL:RBROT:2016:1173

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
ROT 15/5070
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor illegale uitzending in de FM-omroepband en de hoogte daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende in de gemeente Hardenberg, en de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door Agentschap Telecom. De eiser kreeg een bestuurlijke boete van € 3.750,- opgelegd wegens een illegale uitzending in de FM-omroepband. Dit besluit volgde op een rapport van bevindingen van 7 januari 2015, waarin werd vastgesteld dat de eiser op 20 december 2014 een illegale uitzending had gedaan op een frequentie van 94,5 megahertz. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete terecht was, omdat de eiser geen vergunning had voor het gebruik van de frequentieruimte en de hoogte van de boete in overeenstemming was met de geldende richtlijnen. De eiser betwistte de hoogte van de boete, maar de rechtbank oordeelde dat de boete van € 2.500,- voor het gebruik van een vaste antenne-installatie en de opslag van € 1.250,- wegens inbreuk op het vergunde verzorgingsgebied van een legale FM-omroepzender, gerechtvaardigd waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat hij recht had op een lagere boete en dat de omstandigheden die hij aanvoerde, geen aanleiding gaven om de boete te matigen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/5070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , gemeente Hardenberg, eiser,

en

de minister van Economische Zaken. Agentschap Telecom, verweerder,

gemachtigde: mr. F. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete van € 3.750,- en een last onder dwangsom opgelegd wegens een illegale uitzending in de FM-omroepband.
Bij besluit van 3 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door
mr. W.R.R.H. Cordes.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 3.750,- wegens overtreding van artikel 3.13, eerste lid, en artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (Tw), en een last onder dwangsom van € 4.500,- per geconstateerde overtreding per dag, met een maximum van € 67.500,-.
2. Verweerder baseert zich hierbij op het op 7 januari 2015 opgemaakte rapport van bevindingen (het rapport). Volgens het rapport hebben inspecteurs bij de hoofdafdeling Toezicht van verweerder op 20 december 2014, omstreeks 14.55 uur, door middel van een in de dienstauto aanwezige radio-ontvanger op een frequentie van 94,5 megahertz in de FM-omroepband een kennelijk illegale radio-uitzending beluisterd. Radiopeilingen, relatieve veldsterktemetingen en een ter plaatse ingesteld onderzoek wezen uit dat de waargenomen radiocommunicatiesignalen werden uitgestraald vanaf een antenne-installatie met een vast karakter, die stond opgesteld op het perceel [adres] te [woonplaats] , gemeente Hardenberg. Ter plaatse is in een schuur achter de woning eiser aangetroffen die op dat moment de audio-apparatuur bediende. De toezichthouders hebben vastgesteld dat aan eiser geen vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte in de FM-omroepband. Verweerder heeft besloten eiser een boete op te leggen en heeft zich bij het bepalen van de hoogte van de boete gebaseerd op de ‘Beslisboom en motivering hoogte boete’ (Beslisboom). De opgelegde bestuurlijke boete is opgebouwd uit een zogenaamde basisboete die wegens het gebruik van een vaste antenne-installatie
€ 2.500,- is, en een opslag van € 1.250,- wegens inbreuk op het vergunde verzorgingsgebied van een legale FM-omroepzender (Radio 4).
3. Door eiser is niet betwist dat sprake is geweest van een overtreding van de Telecommunicatiewet en dat verweerder bevoegd was om aan hem een boete en een last onder dwangsom op te leggen. Eiser is het niet eens met de hoogte van de aan hem opgelegde boete. Naast het feit dat eiser de basisboete van € 2.500,- erg hoog vindt, is hij van mening dat verweerder geen opslag bovenop de basisboete mocht opleggen omdat verweerder niet heeft bewezen dat sprake is geweest van storing. Eiser heeft zich daarnaast coulant opgesteld, hij heeft niemand belemmerd in het onderzoek. Eiser heeft ook alle apparatuur, antennes en de mast verwijderd. Tot slot geeft eiser aan dat hij rekening had gehouden met een boete van ongeveer € 1.250,- , omdat dit volgens eiser werd gezegd door de toezichthouders tijdens het onderzoek op 20 december 2014.
4. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van verweerder in stand kan blijven en motiveert dat als volgt.
4.1.
Volgens de eigen vaste gedragslijn van verweerder geldt voor de etherpiraat die uitzendt vanaf een vaste locatie een basisboete van € 2.500,-. Zowel de rechtbank als de hoger beroepsinstantie, het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) hebben reeds meermalen in uitspraken overwogen dat deze boetehoogte de rechterlijke toets kan doorstaan.
4.2.
Dat, zoals eiser heeft gesteld, de toezichthoudende ambtenaren op 20 december 2014 tijdens de controle tegen hem zouden hebben gezegd dat hij wel kon rekenen op een boete van ongeveer € 1.250,- kan hem niet baten.
Door verweerder is gemotiveerd betwist dat een dergelijke uitlating is gedaan en bovendien geldt dat eiser er niet op mocht vertrouwen dat aan hem een boete van € 1.250,- zou worden opgelegd, nu de toezichthouders niet bevoegd zijn om een dergelijke, verweerder bindende, toezegging te doen.
4.3.
Ten aanzien van de door verweerder gehanteerde opslag op de boete van € 1.250,-wegens het aannemelijk achten van een storing, kan de rechtbank eiser evenmin volgen.
4.3.1.
Verweerder stelt dat een opslag wordt toegepast als aannemelijk is dat een inbreuk is gemaakt op de frequentiegebruiksrechten van een vergunninghouder omdat luisteraars storing kunnen ondervinden in een gebied waar zij volgens de vergunning van een dergelijke legale omroep ontvangst zouden moeten hebben. Volgens verweerder is een inbreuk aannemelijk als de zender in het verzorgingsgebied staat van een vergunninghouder en de frequentieafstand gelijk of kleiner is dan 400 kilohertz van de frequentie waarop de illegale uitzending is uitgezonden. Verweerder verwijst in dat verband naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 februari 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BC4509. Volgens verweerder is het een natuurkundig feit dat er een inbreuk heeft plaatsgevonden op de frequentie Smilde 94,8 MHz in het vergunde verzorgingsgebied van Radio 4.
4.3.2.
In de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank van 4 februari 2008 is als volgt overwogen:
“In de definitie is onder meer vastgelegd dat de netgebonden frequenties op een afstand van maximaal 400 kHz is gelegen van een aan de vergunninghouder toegewezen frequentie. Deze afstand van maximaal 400 kHz is gerelateerd aan de frequentieplanningscriteria van de Genève’84-overeenkomst, waarbij is vastgelegd dat een frequentie “los komt te staan” van een andere frequentie indien de onderlinge afstand groter is dan 400 kHz. Deze norm is ook gehanteerd in het kader van de planning van de uitgegeven frequenties voor commerciële omroepen. Gelet hierop is de norm van een afstand van maximaal 400 kHz deugdelijk gemotiveerd.”
Hieruit volgt dat bij de planning van frequenties een afstand van meer dan 400 kHz wordt aangehouden om te voorkomen dat frequenties interfereren. Verweerder heeft in zijn beleid dan ook op goede gronden overwogen dat een inbreuk aannemelijk is als de zender in het verzorgingsgebied staat van een vergunninghouder en de frequentie-afstand gelijk of kleiner is dan 400 kHz van de frequentie waarop de illegale uitzending is uitgezonden. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat met de illegale uitzending op de frequentie 94,8 MHz binnen het verzorgingsgebied van de aan Radio 4 vergunde frequentie Smilde 94,8 MHz, aannemelijk is dat een inbreuk is gemaakt op de frequentiegebruiksrechten van Radio 4. De gebruikte frequentie ‘staat niet los’ van de aan Radio 4 vergunde frequentie waardoor de luisteraars van die zender door de illegale radio-uitzending storing hebben kunnen ondervinden. Dat verweerder niet heeft vastgesteld dat individuele luisteraars van Radio 4 daadwerkelijk storing hebben ondervonden, betekent niet dat verweerder de overtreding niet ernstiger heeft mogen achten omdat aannemelijk is dat luisteraars van die zender storing hebben kunnen ondervinden.
Anders dan eiser stelt hoeft verweerder niet te bewijzen dat sprake is geweest van een inbreuk. Het aannemelijk achten van die inbreuk is voldoende om een opslag van € 1.250,- op de basisboete toe te kunnen passen.
4.4.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder in de door eiser genoemde omstandigheden, dat hij het onderzoek niet heeft belemmerd en dat hij bovendien alle apparatuur, antennes en de mast inmiddels heeft verwijderd, geen aanleiding heeft hoeven zien om de boete te matigen. Verweerder heeft terecht gesteld dat artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht een ieder verplicht aan een toezichthouder alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor het uitoefenen van zijn bevoegdheden. Omgekeerd zou het belemmeren van het onderzoek aanleiding kunnen zijn om een boete te verhogen.
Daarnaast heeft verweerder genoegzaam gemotiveerd dat en waarom eiser niet in aanmerking komt voor de zogenaamde spijtoptantenregeling.
5. Eisers beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.