ECLI:NL:RBROT:2016:1211

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
ROT 15/2812
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van de Telecommunicatiewet en het ontbreken van registratie van frequentieruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer, en de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, over een opgelegde bestuurlijke boete van € 250,- wegens het niet melden van het gebruik van frequentieruimte. Eiser had geen melding gedaan van het gebruik van twee zendapparaten, waardoor hij niet geregistreerd was in het gebruiksregister van verweerder. Eiser heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de meldingsplicht en dat zijn zoon, die ook betrokken was bij de zaak, de benodigde papieren had. De rechtbank constateert dat er verwarring is ontstaan over wie de procedure voerde, maar oordeelt dat dit geen gevolgen heeft voor de inhoudelijke beoordeling van het beroep.

De rechtbank overweegt dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om zich te informeren over de wettelijke eisen die gelden voor het gebruik van de apparatuur. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat er geen melding en registratie heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde boete in overeenstemming is met de geldende wetgeving en de gedragslijn van verweerder. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden geven om de boete te matigen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de boete.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/2812

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, verweerder,

gemachtigde: mr. F. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete van € 250,- opgelegd.
Bij besluit van 24 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2016. Eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. W.R.R.H. Cordes.

Overwegingen

1. Alvorens in te gaan op de inhoud van het geschil tussen partijen overweegt de rechtbank het volgende.
1.1.
Verweerder heeft [naam] , geboren op 24 mei 1944 te [geboorteplaats] en wonende aan [adres] te [woonplaats] (eiser), bij brief van
24 november 2014 bericht voornemens te zijn hem een boete op te leggen wegens overtreding van de Telecommunicatiewet. Bij brief van 6 december 2014 is hierop gereageerd. Deze handgeschreven brief eindigt, net als veel brieven die daarna zowel in bezwaar als in beroep zijn gevolgd en die op het oog steeds in hetzelfde handschrift lijken te zijn geschreven, niet met een ondertekening met naam en/of handtekening en adres van de briefschrijver, maar met de woorden ‘dank u’. Uit de inhoud van de brief van 6 december 2014 maakt de rechtbank op dat deze brief is geschreven door de zoon van eiser, die, zoals uit het dossier verder blijkt, eveneens genaamd is [naam 2] , geboren is op 28 juli 1971 en woonachtig is op hetzelfde adres als eiser, te weten [adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: [naam 2] jr.). Uit de inhoud van deze brief maakt de rechtbank tevens op dat bedoeld is om mede namens eiser te reageren op het voornemen.
1.2.
Verweerder heeft hierna bij het primaire besluit een boete opgelegd aan eiser.
Op 30 december 2014 is bij verweerder een handgeschreven bezwaarschrift ingekomen, wederom ondertekend met ‘dank u’. In deze brief staat ‘we hebben 24.12 de brief van jullie gekregen dat we toch een bekeuring hebben gekregen. Maar we zijn het toch niet eens (…)’.
Verweerder heeft hierop een herstel verzuimbrief gestuurd aan eiser, waarin verzocht is om het bezwaarschrift te ondertekenen.
De reactie hierop van 18 januari 2015 luidt als volgt:
“Ik ben het niet mee eens met de boete die ik heb gekregen en u vroeg om mijn gegevens die stonden niet op het papier. Nu heeft u de gegevens (…)
Afz. [naam 2]
[adres]
28.7.1971”.
De rechtbank constateert verder dat verweerder op 17 maart 2015 een telefonische hoorzitting heeft gehouden met [naam 2] jr. waarbij er op dat moment ook door verweerder van is uitgegaan dat dit de persoon is aan wie de boete is opgelegd. Uit het verslag van de telefonische hoorzitting, hetgeen ter zitting door de gemachtigde van verweerder is bevestigd, maakt de rechtbank op dat verweerder zich bij zijn besluitvorming niet heeft gerealiseerd dat de bezwaarprocedure op dat moment kennelijk werd gevoerd door [naam 2] jr., terwijl de boete niet aan hem maar aan eiser was opgelegd.
1.3.
De rechtbank constateert dat in beroep ook de rechtbank onvoldoende duidelijkheid heeft geschapen. Zo is ten onrechte, na ontvangst van een beroepschrift met de ondertekening ‘dank u’ eerst kort voor de geplande zitting gevraagd om het gebrek in de ondertekening in het beroepschrift te herstellen dan wel nader te informeren of [naam 2] jr. wellicht als gemachtigde voor eiser optrad. Eiser heeft op deze brief niet gereageerd. De rechtbank begrijpt echter wel dat eiser bedoeld heeft beroep in te stellen tegen het bestreden besluit, nu op de ochtend van de zitting de echtgenote van eiser telefonisch contact heeft opgenomen met de rechtbank om aan te geven dat haar echtgenoot door omstandigheden verhinderd was om ter zitting te verschijnen.
1.4.
Gelet op de ontstane verwarring, die mede door verweerder en de rechtbank in stand is gelaten, en de omstandigheid dat de rechtbank meent uit de bewoordingen van de brieven op te kunnen maken dat eiser heeft beoogd bezwaar en beroep in te stellen tegen het aan hem gerichte boetebesluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om consequenties te verbinden aan de onvolledigheid van ondertekening c.q. machtigingverlening in bezwaar en beroep en komt zij toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiser.
2.1.
Artikel 3.9, onder d, van de Telecommunicatiewet (Tw) bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld kunnen worden met betrekking tot frequentieruimte voor het gebruik waarvan geen vergunning is vereist. Deze regels kunnen betrekking hebben op een meldingsplicht voor gebruikers.
2.2.
Artikel 10.9, tweede lid, onder a, van de Tw bepaalt dat het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte toegestaan is, indien geen vergunning is vereist voor het gebruik van frequentieruimte en, indien voor het gebruik melding en registratie verplicht zijn deze melding en registratie heeft plaatsgevonden.
2.3.
Artikel 5, eerste lid van het Frequentiebesluit 2013 bepaalt dat degene die voornemens is frequentieruimte te gebruiken waarvoor geen vergunning is vereist, hiervan melding doet aan de minister.
3. Op 4 oktober 2014 heeft een toezichthouder van verweerder geconstateerd dat eiser als houder van twee zendapparaten geen melding heeft gedaan van het gebruik van frequentieruimte bij verweerder en daardoor niet geregistreerd is in verweerders gebruiksregister voor het gebruik van deze frequentieruimte. Eiser heeft ter plaatse van de controle aangegeven dat hij dispensatie heeft en dat zijn zoon de beschikking heeft over radiopapieren. Toen eiser het bedrijf begon wist hij niet dat hij roepletters moest hebben. Dat er geen melding en registratie heeft plaatsgevonden wordt door eiser niet betwist.
4. De rechtbank is van oordeel dat het eisers verantwoordelijkheid is om zich goed te informeren over de eisen en voorwaarden die gelden bij het gebruik van de betreffende apparatuur. Dat eiser niet wist dat hij het frequentiegebruik met de apparatuur moest melden en registreren komt dan ook voor zijn eigen rekening en risico. Een ondernemer heeft zelf de verantwoordelijkheid zorg te dragen dat hij handelt in overeenstemming met de voor hem geldende wettelijke voorschriften (zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 2 juli 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BN0534).
Dat eisers zoon beschikt over radiopapieren maakt nog niet dat er melding en registratie heeft plaatsgevonden voor het gebruik van frequentieruimte. Eiser stelt te beschikken over dispensatie, maar er bestaat geen ontheffing voor de melding- en registratieplicht. Van dispensatie kan dan ook geen sprake zijn.
5. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete is verweerder gebonden aan artikel 5:46, eerste lid, van de Awb waarin is bepaald dat de wet de bestuurlijke boete bepaalt die wegens een bepaalde overtreding ten hoogst kan worden opgelegd. Verweerder kan volgens artikel 15.4 van de Tw een boete opleggen van ten hoogste € 45.000,-. Volgens het tweede lid dient verweerder de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Verweerder houdt hierbij rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
6. De vaststelling van de hoogte van de boete is gebaseerd op een vaste gedragslijn die verweerder al jaren hanteert. Verweerder houdt bij de vaststelling van het bedrag rekening met de verwijtbaarheid van de overtreder en de mate van ernst van de overtreding.
7. In het geval van eiser heeft verweerder bij het primaire besluit op basis van de gedragslijn een boete opgelegd. Verweerder is uitgegaan van een boetehoogte van € 250,-, omdat eiser heeft nagelaten het gebruik van frequentieruimte te melden.
8. De vaste gedragslijn is naar het oordeel van de rechtbank redelijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de mate van verwijtbaarheid en ernst van de overtreding juist en voldoende gemotiveerd heeft. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die verweerder aanleiding had moeten geven om af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete, dan wel deze te matigen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.