ECLI:NL:RBROT:2016:1339

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
ROT 14/8902
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor illegale uitzending in de FM-omroepband

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een etherpiraat uit Vroomshoop, en de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door het Agentschap Telecom. De eiser had een bestuurlijke boete van € 4.750,- opgelegd gekregen vanwege het illegaal uitzenden op de FM-omroepband zonder de vereiste vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 26 januari 2014 een uitzending heeft verzorgd vanaf zijn perceel, wat in strijd is met de Telecommunicatiewet. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete niet onevenredig was, gezien de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze was gepleegd. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de financiële situatie en het beroep op het gelijkheidsbeginsel, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid de boete en de last onder dwangsom had kunnen opleggen, en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/8902

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2016 in de zaak tussen

[naam] , te Vroomshoop, gemeente Twenterand, eiser,

gemachtigde: mr. J. Engels,
en

de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, verweerder,

gemachtigden: mr. J. Nijland en mr. S. Hamstra.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete van € 4.750,- en een last onder dwangsom opgelegd vanwege het laten plaatsvinden van een illegale uitzending in de FM-omroepband vanaf het perceel [adres] te Vroomshoop (het perceel).
Bij besluit van 20 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de last onder dwangsom gewijzigd, in die zin dat eiser is opgedragen geen radiozendapparaten te (laten) gebruiken, aan te (laten) leggen, dan wel geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig te hebben voor gebruik van frequentieruimte op de FM-omroepband, zonder dat de hiervoor vereiste vergunning is afgegeven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door A. de Boer, toezichthouder.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat uit het rapport van bevindingen van het Agentschap Telecom van 28 januari 2014 blijkt dat op 26 januari 2014 omstreeks 14.15 uur vanaf het perceel een uitzending is verzorgd op de frequentie 96,5 MHz in de FM-omroepband, zonder dat hiervoor een vergunning is verleend. Nu eiser (hoofd)huurder is van het perceel, heeft hij de artikelen 3.13, eerste lid, en 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (Tw) overtreden, zodat verweerder bevoegd was eiser een boete en een last onder dwangsom op te leggen.
2. Op grond van artikel 3.13, eerste lid, van de Tw is voor het gebruik van andere frequentieruimte dan die welke in het frequentieplan is aangewezen als frequentieruimte waarvan het gebruik zonder vergunning is toegestaan, dan wel die op grond van artikel 3.5 is toegewezen, een vergunning van verweerder vereist.
Artikel 10.9, eerste lid, van de Tw bepaalt dat het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten slechts is toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.
Op grond van artikel 15.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tw zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet belast de bij besluit van verweerder aangewezen ambtenaren, voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op het gebruik van frequentieruimte.
Op grond van artikel 15.4, eerste lid, van de Tw, voor zover in deze zaak van belang, kan verweerder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450.000,- ter zake van overtreding van de bij of krachtens in artikel 15.1, eerste lidartikel 15.1, eerste lid, bedoelde regelsartikel 5:20.
Op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgelegd. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat op 26 januari 2014 een illegale uitzending vanaf het door eiser gehuurde perceel heeft plaatsgevonden, zodat verweerder bevoegd was eiser een bestuurlijke boete op te leggen.
4.1.
Eiser betoogt dat de opgelegde boete en last onder dwangsom buitensporig zijn en tot een onaanvaardbaar resultaat leiden.
4.2.
Verweerder heeft de aan eiser opgelegde boete op basis van de ‘Beslisboom en motivering hoogte boete’ (Beslisboom) vastgesteld. De rechtbank acht de kennelijk vaste gedragslijn, zoals neergelegd in de beslisboom, niet onredelijk. De rechtbank verwijst daarbij naar haar uitspraken van 26 september 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:7305 en ECLI:NL:RBROT:2013:7306).
4.3.
Volgens de Beslisboom is de basisboete bij het gebruik van een permanente installatie € 2.500,- en bij het gebruik van mobiele mast, aanstuurzender of een gescheiden opstelling € 5.000,-. Daarbij is uitgegaan van een geografisch bereik van maximaal 15 kilometer en een demografisch bereik van maximaal 50.000 potentiële luisteraars. Indien het geografische en/of demografische bereik groter is geldt een opslag bovenop de basisboete, die hoger is naarmate het geografische en/of demografische bereik groter is. In de basisboete met de eventuele opslagen wegens een groter geografisch en/of demografisch bereik is rekening gehouden met de kans dat inbreuk wordt gemaakt op de frequentiegebruiksrechten van vergunninghouders, omdat een groter geografisch en/of demografisch bereik leidt tot een hogere boete. Bij een groter geografisch bereik neemt de kans op storing toe en bij een groter demografisch bereik kunnen meer luisteraars storing ondervinden en worden meer luisteraars bereikt ten koste van legale omroepen. Indien er daadwerkelijk een storing op C2000 of de luchtvaart optreedt of als een inbreuk op de frequentiegebruiksrechten van een vergunninghouder aannemelijk is gemaakt, dan vindt er een extra opslag plaats. Ook als een toezichthouder in de rechtmatige uitoefening van zijn taak wordt belemmerd kan een extra opslag plaatsvinden die hoger is naar gelang de ernst.
4.4.
In het geval van eiser is verweerder uitgegaan van een basisboete van € 2.500,-, omdat gebruik is gemaakt van een permanente antenne-installatie. Daarnaast is een opslag van € 1.000,- vastgesteld wegens een geografisch bereik van 25 kilometer. Ook is er een extra opslag opgelegd van € 1.250,- omdat het aannemelijk is dat daadwerkelijk storing is veroorzaakt op een legale FM-omroep. De totale boete is vastgesteld op € 4.750,-.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is de boete van € 4.750,- vastgesteld overeenkomstig de vaste gedragslijn. Verweerder heeft, overeenkomstig de Beslisboom, bij het vaststellen van de boete rekening gehouden met de door eiser aangevoerde omstandigheden dat hij gebruik maakte van een vaste mast in plaats van een mobiele installatie of gescheiden opstelling en dat geen sprake is geweest van een daadwerkelijke storing van C2000 en de luchtvaartcommunicatie. Dat eiser nog maar enkele malen eerder had uitgezonden, maakt niet dat verweerder eiser een lagere boete had moeten opleggen, nu verweerder eiser per overtreding een boete kan opleggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de mate van verwijtbaarheid en ernst van de overtreding in het geval van eiser juist en voldoende heeft gemotiveerd. Nu de wetgever ervoor heeft gekozen dat een bestuurlijke boete voor overtreding van de artikelen 3.13, eerste lid, en 10.9, eerste lid, van de Tw kan worden opgelegd, gaat de door eiser gemaakte vergelijking met het strafrecht niet op, waarbij de rechtbank opmerkt dat verweerder, evenals in het strafrecht, op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb rekening dient te houden met de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
4.6.
Eiser stelt dat hij alleen een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 937,65 per maand ontvangt. Uit de bankafschriften volgt dat eiser maandelijks ook een bedrag van € 167,82 van ST BPF BOUW ontvangt, dat hij huur- en zorgtoeslag en een kindgebonden budget ontvangt, dat er diverse stortingen op zijn rekening hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld op 15 oktober 2013 € 2.000,- en € 100,-, op 1 november 2013 € 1.200,- en € 2.400,-, op 7 mei 2014 € 400,-, op 26 mei 2014 twee keer een bedrag van € 5.000,- van [naam 2] met als omschrijving “singels”, op 9 juli 2014 € 1.314,25, op 29 juli 2014 € 2.110,- op 4 augustus 2014 € 4.000,- en € 3.500,-) en dat op 4 augustus 2014 drie overmakingen aan het bureau ontnemingswetgeving van € 6.100,-, € 1.000,- en € 450,- hebben plaatsgevonden. Daarnaast had de onderneming van eiser in 2013 een resultaat van € 7.337,-. Verweerder heeft in eisers financiële situatie terecht geen aanleiding gezien tot matiging van de boete over te gaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder bij het bepalen van de hoogte van de basisboete is uitgegaan van een financieel zwakke overtreder en dat uit de door eiser in bezwaar overgelegde belastingaangifte, jaarrekening van zijn eenmanszaak [naam 3] over het jaar 2013 en bankafschriften niet kan worden afgeleid dat eiser niet in staat is de opgelegde boete te betalen of dat [naam 3] door betaling van de boete in financiële problemen komt. De hoogte van de boete acht de rechtbank dan ook niet onevenredig.
4.7.
Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat hij zijn beleid op 1 november 2013 heeft gewijzigd, in die zin dat na de constatering van een illegale uitzending niet meer wordt gewaarschuwd door middel van een waarschuwingsbrief, maar dat meteen een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Voor zover eiser betoogt dat hij erop mocht vertrouwen dat hem bij de eerste overtreding een waarschuwing in plaats van een boete zou worden opgelegd, wordt hij hierin niet gevolgd. De rechtbank overweegt in dit kader dat het beleid van verweerder kan wijzigen en dat dus geen vertrouwen kan worden ontleend aan beleid dat voor de overtreding werd gevoerd, mits de beleidswijziging voldoende kenbaar is gemaakt. Eiser heeft niet weersproken dat de beleidswijziging op de website van het Agentschap Telecom is gepubliceerd en in diverse media is gemeld. Nu de overtreding na 1 november 2013 heeft plaatsgevonden, was verweerder niet gehouden eiser een waarschuwing in plaats van een bestuurlijke boete op te leggen. Evenmin was verweerder gehouden de boete in verband met de recente beleidswijziging te matigen.
5. Ten aanzien van de last onder dwangsom is de rechtbank, gegeven de hier aan de orde zijnde overtreding, van oordeel dat verweerder hiertoe in redelijkheid heeft kunnen besluiten.
6. Eiser stelt dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Nu eiser het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet nader heeft onderbouwd, slaagt deze beroepsgrond niet.
7. Het beroep is dan ook ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.