6.1[verzoekers] stellen zich daarnaast op het standpunt dat bezinning enerzijds en fun anderzijds op een afstand van enkele meters niet goed met elkaar zijn te verenigen. Dit is in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De Steigersgracht is immers geen vergeten stukje Rotterdam maar een stukje binnenstad waar betrekkelijke rust heerst; een omgeving die goed past bij een kerk en een klooster. Daarbij is sprake van een bewust gekozen stedenbouwkundige opzet.
7. Het bestreden besluit 1a maakt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede onderwerp van de gedingen ten aanzien van het bestreden besluit 1 uit.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent de voorlopige voorzieningprocedure zich, gelet op de complexe inhoudelijke afweging en de belangen die er spelen, niet voor de beantwoording van de voorliggende vragen. Over het aspect ‘geluid’ in relatie tot het woon- en leefklimaat in de omgeving van het project zijn diverse rapporten in het geding gebracht, die op essentiële punten elkaar deels tegen spreken. Zo bestaat er tussen partijen onder meer discussie met betrekking tot het berekende geluidsniveau ter zake van de (opgewekte) golven en het geluid van de installaties. Daarnaast bestaat er discussie over de beantwoording van de vraag of de aan vergunninghoudster opgelegde organisatorische maatregelen die het stemgeluid van de recreanten zouden kunnen reduceren afdoende zijn en of de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening al dan niet correct door verweerder is toegepast. Dit alles is van belang voor de vraag of een binnenwaarde van onder de 35 dB(A) in de verblijfsruimten van onder meer verzoekers kan worden behaald, hetgeen door verweerder wordt verlangd. Verder is van belang dat in de ruimtelijke onderbouwing wordt gesteld dat een sluitende exploitatie niet mogelijk is bij beperking van de bedrijfstijd. Nu het bestreden besluit 1a de bedrijfstijd in de avond van de beoogde drie naar één uur heeft teruggebracht, hetgeen een verlaging van 5 dB(A) zal moeten opleveren, rijst de vraag of het project wel uitvoerbaar is. In het licht hiervan komt voorts de vraag aan de orde, of de door de gemeente Rotterdam aan vergunninghoudster verstrekte subsidie van rond de drie miljoen euro niet als (onrechtmatige) staatssteun dient te worden aangemerkt, welke vraag met name van belang is nu niet vast staat dat vergunninghoudster ook zonder de verstrekte subsidie het project kan exploiteren.
9. Deze (rechts)vragen dienen aan bod te komen in een – door een meervoudige kamer te behandelen – bodemprocedure. De voorzieningenrechter zal zich dan ook beperken tot de vraag of bij afweging van belangen een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
10. In die afweging speelt enerzijds het belang van vergunninghoudster om zo snel mogelijk een begin met de werkzaamheden te kunnen maken, zodat zij in de lente van het volgend jaar met de exploitatie van het project kan aanvangen en reeds in dat jaar een vol seizoen kan exploiteren. Daarnaast speelt het belang van verweerder om door middel van dit project op korte termijn de uitstraling en sfeer van het centrum te versterken.
De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat thans aan het belang van verzoekers bij het niet (direct) laten aanvangen van de werkzaamheden voor de realisering van RiF010 een zwaarder gewicht moet worden toegekend. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de uitstraling van het project voor de directe omgeving tamelijk ingrijpend is. Verder acht hij van belang dat vergunninghoudster heeft verklaard niet zonder de voor de realisering van het project benodigde Waterwetvergunning te zullen beginnen met de werkzaamheden. Naar verwachting zullen dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap niet eerder dan in april beslissen op de aanvraag van vergunninghoudster om verlening van die vergunning. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat DCMR bij besluit van 17 februari 2016 voor de geluidbelasting op de gevels van een vijftal woningen maatwerkvoorschriften heeft vastgesteld voor een hogere grenswaarde dan de grenswaarden die gelden op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Dit besluit is nog niet onherroepelijk. Voorts weegt de voorzieningenrechter mee dat niet is gebleken dat het algemeen belang zich verzet tegen het afwachten van de uitspraak in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter zal bevorderen dat de rechtbank de beroepen met enige voortvarendheid op een nader te bepalen zitting van de meervoudige kamer zal plannen.
11. In de omstandigheden als in overweging 10 bedoeld ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen in de zin dat de bestreden besluiten 1/1a en 2 worden geschorst totdat op de beroepen is beslist. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter dan ook geen gebruik maken van de hem in artikel 8:86 van de Awb gegeven bevoegdheid.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- voor zowel A.H. Krol, H. Hoogstad als de Dominicanen (1 punt voor het indienen van de samenhangende verzoekschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1). De door H. Hoogstad gedeclareerde kosten, te weten € 9.498,50, voor partijdeskundige LBP Sight komen thans niet voor vergoeding in aanmerking, omdat een inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten niet aan de schorsing ten grondslag heeft gelegen.