ECLI:NL:RBROT:2016:188

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
ROT 15/1999
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.C. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen terrasoverkapping in Dordrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te Dordrecht, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht. Eiseres had verzocht om handhavend op te treden tegen een terrasoverkapping op het balkon van de woning van een derde-belanghebbende. Het college had eerder, op 24 november 2014, geweigerd om handhavend op te treden en dit besluit werd in een later stadium, op 2 maart 2015, door het college bevestigd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het verzoek om handhaving was afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat indien na een afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet vermelden. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sinds het besluit van 5 september 2013 nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een rechterlijke toetsing rechtvaardigen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiseres had kunnen appelleren tegen het besluit van 5 september 2013, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 3

zaaknummer:ROT 15/1999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te Dordrecht, eiseres,

gemachtigde: mr. R.T.M. Lagerweij,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. C.W.M. Berendsen

Als derde-belanghebbende heeft, [gedaagde] , aan het geding deelgenomen,

gemachtigde: mr. K. de Wit.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om handhavend op te treden tegen de terrasoverkapping (overkapping) op het balkon van de woning [adres] te Dordrecht, zoals door eiseres verzocht.
Bij besluit van 2 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De derde-belanghebbende is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 4 april 2013 heeft verweerder een verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de overkapping op het balkon van de woning
[adres] te Dordrecht ingewilligd en, [gedaagde] , bewoonster van genoemde woning, gesommeerd de overkapping te verwijderen en verwijderd te houden dan wel in de vorm van een zonwering vergunningvrij uit te voeren. Naar aanleiding hiervan is de overkapping aangepast. Verweerder heeft bij besluit van 5 september 2013 het tegen het besluit van 4 april 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en in dat besluit vermeld dat de overtreding is opgeheven. Eiseres heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
2. Op 28 augustus 2014 heeft eiseres onderhavig verzoek om handhaving ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen met toepassing van het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het bestreden besluit is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Op grond van artikel 4:6, eerste lid van de Awb is indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
4.1
De vraag die voorligt is of verweerder de onderhavige aanvraag heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Hierbij dient de rechtbank zich in beginsel te beperken tot de vraag of sinds het besluit van 5 september 2013 sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Slechts indien daarvan sprake is, dan wel uit het aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen het besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Het ligt hierbij op de weg van eiseres feiten of omstandigheden aan te dragen, die bij de eerdere besluitvorming geen rol hebben gespeeld en evenmin destijds naar voren hadden kunnen worden gebracht.
4.2
Eiseres heeft als aangevoerd dat verweerder na zijn besluit van 5 september 2013 het standpunt heeft ingenomen dat de ‘nieuwe’ overkapping vergunningvrij is, terwijl de oorspronkelijke overkapping niet vergunningvrij was. Hierin is een nieuw gebleken feit gelegen dat het verzoek om handhaving rechtvaardigde.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, blijkt uit het besluit op bezwaar van 5 september 2013, tezamen met het verslag van de hoorzitting dat daar onderdeel van uitmaakt, dat verweerder zich toen al, in reactie op de bezwaren van eiseres op het standpunt stelde dat de overtreding was opgeheven en de ‘oude’ strijdige overkapping dus niet meer bestond. Daarnaast stelde verweerder zich op het standpunt dat de ‘nieuwe’ aangepaste overkapping in overeenstemming is met het Besluit omgevingsrecht. Hieruit blijkt dat de overkapping ten tijde van de beslissing op bezwaar van 5 september 2013, reeds zijn nieuwe vorm had aangenomen die de aanleiding vormde voor het verzoek om handhaving van 28 augustus 2014.
Nu de situatie en omstandigheden van eiseres sinds 5 september 2013 niet waren veranderd is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige procedure geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een rechterlijke toetsing rechtvaardigen.
4.3
De ter zitting naar voren gebrachte stelling dat eiseres nooit bezwaar heeft kunnen maken tegen de nieuwe overkapping kan de rechtbank niet volgen. Eiseres had immers tegen het besluit van 5 september 2013 beroep kunnen instellen. Weliswaar deelt de rechtbank de mening van eiseres dat de vermelding in het besluit van 5 september 2013 dat, indien eiseres van mening zou zijn dat de nieuwe situatie niet aan het Besluit Omgevingsrecht voldoet, zij een nieuw verzoek om handhaving zou kunnen indienen, voor verwarring kan hebben gezorgd, maar een nieuw verzoek om handhaving sluit een beroep tegen het besluit van 5 september 2013 niet uit. Dat eiseres heeft nagelaten beroep in te stellen komt dan ook voor haar eigen rekening en risico.
4.4
Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de overkapping in kwestie al dan niet kan worden aangemerkt als zonwering.
5. Het beroep is ongegrond.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Prins, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2016.
griffier, rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.