1.3.Het besluit van 21 mei 2015 waarbij verweerder op de bezwaren van eiseres heeft beslist is door verweerder, per abuis, geadresseerd aan de Stichting [naam stichting] in plaats van aan eiseres. Deze stichting is op hetzelfde adres gevestigd als eiseres. Hoewel dit besluit vanwege de onjuiste adressering niet tot eiseres was gericht en dus geen rechtsgevolgen had voor eiseres kon zij na ontvangst van het besluit van 21 mei 2015 wel menen dat het bestreden besluit reeds tot stand was gekomen. Gelet hierop is het op 1 juli 2015 door eiseres ingestelde beroep weliswaar te vroeg ingesteld, namelijk voor het begin van de beroepstermijn die gold voor het bestreden besluit van 16 juli 2015, maar dient met inachtneming van artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege te blijven en wordt het beroep geacht gericht te zijn tegen het bestreden besluit.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
2. Eiseres heeft in juni 2014 bij verweerder aanvragen ingediend voor de exploitatie van een kinderdagverblijf en een buitenschoolse opvang aan [adres] te [plaats] (de locatie). Op 10 juli 2014 is de locatie geïnspecteerd om te onderzoeken of registratie als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) kon plaatsvinden. De uitslag van deze inspectie was voor eiseres negatief en haar is medegedeeld dat nog niet mocht worden gestart met het bieden van kinderopvang op de locatie. Nadat bij verweerder hierna meerdere signalen waren binnengekomen dat er op de locatie kinderen zouden worden opgevangen heeft de toezichthouder op 14 juli 2014 een onderzoek op de locatie uitgevoerd om te controleren of sprake was van kinderopvang in de zin van de Wko. De toezichthouder heeft haar bevindingen neergelegd in twee inspectierapporten van 16 juli 2014. Zij komt daarin tot de conclusie dat op de locatie sprake is van kinderopvang in de zin van de Wko en heeft verweerder geadviseerd handhavend op te treden. Op 24 juli 2014 is door de toezichthouder wederom een onderzoek op de locatie uitgevoerd. Er zijn toen geen overtredingen geconstateerd. Aan eiseres is vervolgens een last onder dwangsom opgelegd om het exploiteren van buitenschoolse opvang op de locatie te beëindigen en beëindigd te houden tot het moment dat de locatie is geregistreerd in het LRKP. Tevens zijn aan eiseres de voornemens uitgebracht om aan haar twee bestuurlijke boetes op te leggen van € 19.000,- per boete. Eiseres heeft daarop haar zienswijze naar voren gebracht.
3.
Bij de primaire besluiten I en II heeft verweerder aan eiseres bestuurlijke boetes opgelegd van ieder € 9.500,- wegens overtreding van artikel 1.45, derde lid, van de Wko. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze besluiten, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften, gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan de inspectierapporten van de toezichthouder ten grondslag gelegd. Omdat tijdens het onderzoek op 14 juli 2014 zowel kinderen onder als boven de basisschoolleeftijd op de locatie aanwezig waren zijn er twee boetes aan eiseres opgelegd. Eiseres wordt als de overtreder aangemerkt, omdat zij een aanvraag voor het exploiteren van kinderopvang op de locatie heeft ingediend. Voorts stelt verweerder dat op het moment van het verrichten van het onderzoek er geen reden was om de cautie te geven, omdat op dat moment het voornemen tot het opleggen van een boete nog niet bestond. Evenmin is volgens verweerder sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu de situatie op de locatie in [plaats] niet gelijk is aan die van eiseres. Verweerder heeft aanleiding gezien de hoogte van de op te leggen boete zoals die uit de van toepassing zijnde beleidsregels volgt, te matigen tot € 9.500,- per boete.
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte bestuurlijke boetes aan haar heeft opgelegd, nu zij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het verzorgen van illegale kinderopvang op de locatie. Daartoe verwijst zij naar hetgeen de commissie bezwaarschriften in haar advies heeft overwogen en waarvan verweerder ten onrechte is afgeweken. Eiseres voert aan dat aan de leidsters en [naam] ten onrechte niet de cautie is verleend voordat zij op respectievelijk 14 en 15 juli 2014 door de toezichthouder zijn gehoord. Voorts voert eiseres aan dat slechts incidenteel onderdak aan de leidsters en de kinderen, die nog niet de basisschoolleeftijd hadden, is geboden. De leidsters handelden daarbij op eigen initiatief. Zij waren op dat moment niet in dienst bij eiseres en werden ook niet door haar betaald. Voor het opvangen van de kinderen is geen vergoeding ontvangen en eiseres heeft geen verzorging, opvoeding of bijdrage aan de ontwikkeling van de aanwezige kinderen verleend. Er was dan ook geen sprake van kinderopvang in de zin van de Wko. Verweerder heeft met twee maten gemeten door op een school in [plaats] wel kinderopvang toe te staan en aan eiseres voor deze locatie niet.