ECLI:NL:RBROT:2016:2003

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
10/216897-15; 10/216877-15; 10/254188-15; 10/216905-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van Joden door voetbalgerelateerde leus in het openbaar

Op 15 maart 2016 heeft de politierechter in Rotterdam vier zaken behandeld waarin verdachten ervan worden beschuldigd de leus "Hamas, Hamas joden aan het gas" te hebben geroepen tijdens of na voetbalwedstrijden. De rechtbank oordeelt dat deze uitlatingen opzettelijk beledigend zijn voor Joden in de zin van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht, ook al waren ze gericht tegen voetbalsupporters en niet direct tegen Joden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten deze teksten niet tijdens de wedstrijden zelf hebben geroepen, maar vlak voor of na de wedstrijden. De rechter heeft de bewijsvoering van de politie als geloofwaardig beoordeeld, maar in de zaken van twee verdachten, [verdachte 1] en [verdachte 2], zijn zij vrijgesproken omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat zij de teksten hebben geroepen. Voor [verdachte 3] en [verdachte 4] is bewezen dat zij de leus hebben geroepen, maar de rechtbank spreekt hen vrij van het aanzetten tot haat of discriminatie, omdat de context van de uitlatingen niet voldoende is om dit te onderbouwen. De rechtbank legt aan [verdachte 3] en [verdachte 4] een voorwaardelijke geldboete op van EUR 250,00 en verplicht hen deel te nemen aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

Parketnummers 10/216897-15, 10/216877-15, 10/254188-15 en 10/216905-15
Inhoudsindicatie
Themazitting 137c en 137d Sr: het in het openbaar roepen van de leus "Hamas, Hamas joden aan het gas" is opzettelijk beledigend voor joden in de zin van art. 137c Sr ook als dit wordt gedaan in het kader van een voetbalwedstrijd en is gericht tegen voetbalsupporters en voetballers en niet tegen joden. Het levert geen aanzetten tot haat tegen of discriminatie van of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van joden op in de zin van art. 137d Sr.
Mondelinge uitspraak in bovenvermelde vier zaken op de politierechterzitting van 15 maart 2016 in de middag door de politierechter mr. J.F. Koekebakker in tegenwoordigheid van mr. N. Flikkenschild, griffier.
In liefde en oorlog is alles geoorloofd, wordt wel gezegd. En soms lijkt het erop dat men vindt dat voor voetbal hetzelfde geldt. Maar is dat ook zo?
Vandaag zijn er 4 zaken behandeld waar de verdachten ervan worden verdacht teksten te hebben geroepen voorafgaand aan of na afloop van de wedstrijd Feyenoord- Ajax op 18 oktober 2015 ([verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 3]) en Feyenoord-Willem II op 17 december 2015 ([verdachte 4]). Bij allemaal staat de tekst “Hamas Hamas joden aan het gas” op de tenlastelegging (in één geval zonder de woorden hamas, hamas). Daarnaast staan er bij twee verdachten ook nog andere teksten op: Kankerjoden (bij [verdachte 1]), en “Want het leven duurt maar even alle joden aan het gasss”, “Het is koud het is guur alle joden op het vuur”, “Samen branden ze joden want joden branden het best” (bij [verdachte 2]).
Een eerste belangrijke vraag is of bewezen is dat de verdachten deze teksten in het openbaar hebben geroepen? Anders gezegd: staat buiten redelijke twijfel vast dat u die teksten heeft geroepen?
Ten aanzien van [verdachte 1] en [verdachte 2]:
In beide zaken staat tegenover het proces-verbaal van politie een ontkennende verklaring van de verdachte en een verklaring van een getuige die de verklaring van de verdachte ondersteunt. Ik acht in beide zaken de verklaring van de getuige geloofwaardig. Dit maakt dat er weliswaar voldoende wettig bewijs is voor een bewezenverklaring, maar dat ik niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat de verdachte de ten laste gelegde teksten heeft geroepen. De aan [verdachte 1] en [verdachte 2] opgelegde strafbeschikkingen zullen dan ook worden vernietigd. Zij zullen worden vrijgesproken van de aan hen ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van [verdachte 3]
Ik acht het proces-verbaal van de politie geloofwaardig. Hiervan uitgaande dien ik een beslissing te nemen op het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de verbalisanten die het proces-verbaal hebben opgemaakt. Dit verzoek moet worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium en derhalve dien ik te beoordelen of ik het verhoor noodzakelijk acht in verband met mijn taak van waarheidsvinding. Dat vind ik niet. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van politie, mede gelet op de verklaring van de verdachte die in grote mate overeenkomt met hetgeen de politieagenten hebben geverbaliseerd en die (onder meer) evenals het proces-verbaal van politie inhoudt dat hij zijn handen in de lucht heeft gestoken. Ook overigens heb ik niets gehoord dat me doet twijfelen aan de betrouwbaarheid. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Gelet op het voorgaande acht ik bewezen dat [verdachte 3] heeft gezegd “Hamas, hamas Joden aan het gas”.
Ten aanzien van [verdachte 4]
Ik acht bewezen dat [verdachte 4] heeft gezegd “Hamas, hamas Joden aan het gas”. Er is een proces-verbaal van politie waarin dit wordt gerelateerd en de verdachte heeft dit bekend.
Niet bewezen is dat [verdachte 3] en [verdachte 4], zoals is tenlastegelegd, deze teksten tijdens een voetbalwedstrijd in Feyenoord stadion de Kuip hebben geroepen. In alle zaken was het roepen van de teksten voor of na een wedstrijd van Feijenoord en (vlak) buiten de Kuip.
De tweede en zo mogelijk nog belangrijkere vraag is of [verdachte 3] en [verdachte 4] door de teksten te roepen een groep mensen, in dit geval Joden, opzettelijk hebben beledigd in de zin van artikel 137c Sr?
Deze vraag is vandaag niet voor het eerst voor een rechter aan de orde. In 2009 heeft de Hoge Raad in een zaak die ook ging over het zingen/roepen van de tekst “Hamas, hamas joden aan het gas” door een groep FC Den Haag supporters geoordeeld dat de verdachte door deze tekst te roepen zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over Joden en dat dit niet anders werd door de in die zaak aangevoerde omstandigheid dat de leus veelvuldig door voetbalsupporters wordt gebezigd en een onderdeel vormt van de cultuur van voetbalsupporters die daarmee niet de bedoeling hebben om Joodse mensen te beledigen.
Mede gelet op de uitspraak van de Hoge Raad, ben ik van oordeel dat de uiting “Hamas, hamas Joden aan het gas” een strafbare belediging vormt en dat de strafbaarheid hieraan niet wordt ontnomen door de context waarin de uitingen zijn gedaan. Met andere woorden, de omstandigheid dat de teksten zijn geroepen vlak voor of vlak na een voetbalwedstrijd en gericht waren tegen de voetballers en/of supporters (en niet direct tegen Joden) maakt niet dat ik vind dat de teksten niet beledigend voor Joden zouden zijn. Immers, de verwijzing in de tekst naar “gas” maakt, gelet op de geschiedenis, dat een duidelijk link wordt gelegd met Joden als ras.
De omstandigheid dat het niet de bedoeling van de verdachten is geweest om Joden te beledigen, staat niet aan een bewezenverklaring van het tenlastegelegde opzet (op beledigen) in de weg. Opzet is reeds aanwezig als de verdachte op zijn klompen kon aanvoelen dat de uitlatingen beledigend waren voor Joden en dan toch deze uitlatingen doet (in juridische zin noemen we dit: voorwaardelijk opzet: het bewust aanvaarden van de aanmerkelijk kans dat de uitlatingen beledigend waren voor joden). Nu van algemene bekendheid is welk lot miljoenen joden in de Tweede Wereldoorlog heeft getroffen en wat in verband daarmee de verwijzing naar 'het gas' betekent, moeten de verdachten hebben aangevoeld dat de gebruikte woorden beledigend waren voor Joden. Toch heeft hen dat niet weerhouden om de uitspraken te doen.
Uit wat ik hiervoor heb gezegd volgt dat ik vind dat [verdachte 3] en [verdachte 4] zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend hebben uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, door de voor hen bewezenverklaarde teksten te roepen op de tenlastegelegde data.
Ten aanzien van het tenlastegelegde aanzetten tot haat tegen en/of discriminatie van Joden en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van Joden zal de rechtbank deze verdachten vrijspreken. Mede gelet op de hiervoor omschreven context waarin deze uitlatingen zijn gedaan, is de aard van de teksten niet van dien aard dat bewezen kan worden dat door deze teksten te roepen de verdachten hebben aangezet tot haat tegen en/of discriminatie van Joden en/of tot gewelddadig optreden tegen persoon of goed van Joden.
En om terug te komen op de vraag die ik in het begin stelde. Ook in het voetbal is natuurlijk niet alles geoorloofd en houdt de vrijheid om dingen te zingen en te roepen en te doen op waar de strafwet begint.
[verdachte 3] en [verdachte 4] hebben derhalve een strafbaar feit gepleegd en zijn daar strafbaar voor.
De rechtbank vernietigt de opgelegde strafbeschikkingen en legt [verdachte 3] en [verdachte 4] de volgende straf op. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van beide verdachten, waaronder de omstandigheid dat zij geen of voor deze zaak geen relevant strafblad hebben en de omstandigheid dat door de KNVB een stadionverbod en een forse boete aan hen is opgelegd. Ten aanzien van [verdachte 4] houd ik er rekening mee dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Ten aanzien van [verdachte 3] en [verdachte 4]:
Een geldboete van EUR 250,00 geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar onder de algemene voorwaarde dat de verdachten geen strafbare feiten plegen gedurende de proeftijd en de bijzondere voorwaarde dat de verdachten (zoals ook is geadviseerd door de reclassering) deelnemen aan de gedragsinterventie ‘De kloof tussen criminaliteit en zelfredzaamheid in een diverse wereld. Waarom ben ik zo geworden?’.