ECLI:NL:RBROT:2016:228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
7 januari 2016
Zaaknummer
C/10/485075 / HA ZA 15-980
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in een civiele procedure met internationale aspecten en erfopvolging

In deze zaak, die op 6 januari 2016 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in een civiele procedure. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J.H. Dingemanse, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die worden bijgestaan door advocaat mr. A.R. Bissessur. De gedaagden hebben in hun incidentele vordering gesteld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft en dat de rechtbank Rotterdam niet bevoegd is om kennis te nemen van het geschil, waarbij zij verwijzen naar de rechter in Paramaribo, Suriname.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet worden beoordeeld aan de hand van de Herschikte EEX-Verordening. De rechtbank concludeert dat aan het internationaliteitsvereiste is voldaan, omdat de gedaagden in Nederland wonen. De rechtbank wijst de incidentele vordering van de gedaagden af en verklaart zich bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van eiseres. Tevens worden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 452,00. De zaak wordt vervolgens naar de rol van 20 januari 2016 verwezen voor beraad in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/485075 / HA ZA 15-980
Vonnis in incident van 6 januari 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.J.H. Dingemanse,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Capelle aan den IJssel,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagden,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. A.R. Bissessur.
Eiseres zal hierna ook [eiseres] genoemd worden, gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 september, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Het petitum van de dagvaarding luidt als volgt:
mitsdien het de Rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam moge behagen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar hij voorraad:
bij wijze van verdeling op de voet van artikel 3:185 lid 2 sub c BW te gelasten dat de genoemde onroerende zaak zal worden verkocht op een door uw rechtbank te bepalen wijze en dat de netto opbrengst in gelijke delen onder partijen wordt verdeeld, zulks met verrekening van door gedaagden eerder ontvangen bedragen ten voordele van eiseres, althans een zodanige voorziening te treffen zoals uw Rechtbank in goede justitie zult vermenen te behoren;
de verdeling van het saldo op genoemde bankrekening vast te stellen op de voet van artikel 3:185 lid 2 sub a BW in dier voege dat ieder der partijen een derde deel van het goed wordt toebedeeld zulks met verrekening van door gedaagden eerder ontvangen bedragen ten voordele van eiseres, althans een zodanige voorziening te treffen zoals uw Rechtbank in goede justitie zult vermenen te behoren;
de verdeling van de huurpenningen die de genoemde onroerende zaak heeft opgebracht vanaf april 1990 tot heden vast te stellen op de voet van artikel 3:185 lid 2 sub a BW in dier voege dat ieder der partijen een derde deel van het goed wordt toebedeeld zulks met verrekening van door gedaagden eerder ontvangen bedragen ten voordele van eiseres, althans een zodanige voorziening te treffen zoals uw Rechtbank in goede justitie zult vermenen te behoren;
e verdeling van de vordering op de moeder van partijen, [moeder] , ter zake aan de nalatenschap onttrokken huurpenningen vast te stellen op de voet van artikel 3:185 lid 2 sub a BW in dier voege dat ieder der partijen een derde deel van het goed wordt toebedeeld zulks met verrekening van door gedaagden eerder ontvangen bedragen ten voordele van eiseres, althans een zodanige voorziening te treffen zoals uw Rechtbank in goede justitie zult vermenen te behoren;
de verdeling van de vordering op genoemde [moeder] ter zake huurderving voor de aan genoemde roerende zaak onttrokken appartementen vast te stellen op de voet van artikel 3:185 lid 2 sub a BW in dier voege dat ieder der partijen een derde deel van het goed wordt toebedeeld zulks met verrekening van door gedaagden eerder ontvangen bedragen ten voordele van eiseres, althans een zodanige voorziening te treffen zoals uw Rechtbank in goede justitie zult vermenen te behoren;
de verdeling van mogelijke belastinglatentie vast te stellen op de voet van artikel 3:185 lid 2 sub a BW in dier voege dat ieder der partijen een derde deel van het goed wordt toebedeeld zulks met verrekening van door gedaagden eerder ontvangen bedragen ten voordele van eiseres, althans een zodanige voorziening te treffen zoals uw Rechtbank in goede justitie zult vermenen te behoren;
gedaagden te veroordelen om al hetgeen te doen dat verder nodig is om te komen tot afwikkeling van de nalatenschap van partijen, waaronder, maar niet uitsluitend, het steeds op eerste verzoek en binnen 7 dagen verstrekken aan eiseres van alle inlichtingen, overleggen van stukken en het nalaten van al hetgeen (de afwikkeling van) de nalatenschap van partijen kan hinderen of daaraan in de weg kan staan;
Al het hiervoor gevorderde voor elk der gedaagden op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat zij in gebreke blijven om te voldoen aan het in deze te wijzen vonnis, met een maximum van € 50.000,-- per gedaagde en/of uitvoerbaar bij lijfsdwang voor iedere dag dat gedaagden in gebreke blijven met de nakoming/uitvoering van dit vonnis, echter voor de duur van ten hoogste zes (6) maanden, een en ander ingaande zeven (7) dagen na betekening van dit vonnis;
gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen dat de rechtbank:
  • i) verklaart dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, en
  • ii) verklaart dat de rechtbank Rotterdam niet bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil en eiseres verwijst naar de rechter in Paramaribo, Suriname.
3.2.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vorderingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten in het incident.
3.3.
Op de stellingen van partijen in dit incident zal hieronder bij de beoordeling, voor zover zij relevant zijn, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
Voor de toepasselijkheid van de regels van internationale bevoegdheid is vereist dat voldaan is aan het zogeheten ‘internationaliteitsvereiste’. Naar het oordeel van de rechtbank is aan dit vereiste voldaan in deze zaak vanwege de buitenlandse woonplaats van de erflater, de vader van [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , en eventueel ook vanwege de plaats van vestiging van de Stichting [gedaagde 2] - [gedaagde 1] - [eiseres] , waaraan het beheer en de administratie van een buiten Nederland gelegen onroerende zaak zou zijn overgedragen.
4.2.
Noch de Nederlandse noch een buitenlandse rechter kan bevoegdheid ontlenen aan de Europese erfrechtverordening (Verordening (EU) Nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring). Zo is hier geen sprake is van een erflater die op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had in een lidstaat (art. 4) en evenmin van een erflater met de nationaliteit van een lidstaat dan wel goederen van de erflater die zich in een lidstaat bevinden (art. 10).
4.3.
Zowel materieel, temporeel als formeel is van toepassing de Herschikte EEX-Verordening (Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken). De internationale bevoegdheid van deze rechtbank moet derhalve beoordeeld worden aan de hand van de bevoegdheidsregels van deze verordening. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in Nederland wonen, heeft de Nederlands rechter rechtsmacht op grond van artikel 4 lid 1 van deze verordening en zijn de artikelen 2-10 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet toepasselijk. Deze rechtbank is relatief bevoegd op grond van artikel 99 lid 1 Rv.
4.4.
Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de afwezigheid van rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de onbevoegdheid van deze rechtbank baseren op de ligging van een onroerende zaak in Suriname, kan dit argument niet leiden tot onbevoegdheid van deze rechtbank. Ingevolge de Herschikte EEX-Verordening kan deze omstandigheid immers niet leiden tot onbevoegdheid van deze rechtbank, nu de onroerende zaak niet gelegen is op het grondgebied van een lidstaat.
4.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] leggen aan de beweerdelijke afwezigheid van rechtsmacht van de Nederlandse rechter en onbevoegdheid van deze rechtbank voorts ten grondslag dat niet zij maar de Stichting [gedaagde 2] - [gedaagde 1] - [eiseres] te Paramaribo had(den) moeten worden gedagvaard. Deze stelling leent zich evenwel niet voor een beoordeling in dit bevoegdheidsincident maar voor een beoordeling in de hoofdzaak.
4.6.
Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is in Suriname al een procedure van scheiding en deling aanhangig. Mevrouw [moeder] is in Suriname namelijk een civiele procedure begonnen tegen haar drie dochters, [gedaagde 2] , [gedaagde 1] en [eiseres] (randnr. 11 van de conclusie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ). Temeer omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hieraan niet het rechtsgevolg van (aanhouding of onbevoegdheid wegens) litispendentie verbinden (in de zin van artikel 12 Rv), vormen (ook) deze stellingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen aanleiding voor de rechtbank om zich onbevoegd te verklaren, althans de zaak aan te houden, nog daargelaten dat [eiseres] betwist dat in Suriname tussen partijen een procedure aanhangig is.
4.7.
Als de in dit incident in het ongelijk gestelde partij zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • salaris advocaat € 452,00 (1 punt x € 452,00)
  • totaal € 452,00.

5.De beslissing

De rechtbank,
in het incident
wijst de incidentele vordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] af;
verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] ;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, die tot aan de datum van deze uitspraak zijn begroot op € 452,00;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 20 januari 2016 voor beraad in de zin van artikel 131 Rv.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2016.
901/32