In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2016, gaat het om de vraag van het ouderlijk gezag en de omgangsregeling na een echtscheiding tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw in Nederland woont en de man in Turkije. De vrouw verzoekt om te verklaren dat zij alleen met het gezag over hun minderjarige dochter is belast, terwijl de man verweer voert en een omgangsregeling verzoekt. De rechtbank oordeelt dat, gezien de omstandigheden, de vrouw inderdaad alleen het gezag heeft over de minderjarige, omdat deze altijd bij haar heeft gewoond. De rechtbank wijst het verzoek van de man om een omgangsregeling af, omdat de minderjarige een verstandelijke beperking heeft en de huidige stabiele leefsituatie niet in gevaar mag worden gebracht. De rechtbank benadrukt dat de minderjarige kwetsbaar is en dat omgang met de man, die zij niet kent, schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.