De rechtbank is van oordeel dat de wijze van procederen van de zijde van de curator bepaald geen schoonheidsprijs verdient. Kennelijk heeft de curator reeds een dagvaarding uitgebracht voordat hij de in die procedure aan de orde te stellen problematiek adequaat had onderzocht of had laten onderzoeken en/of had overdacht en/of had begrepen. De rechtbank realiseert zich dat het voor een curator, met name indien de bestuurder van de failliete vennootschap niet alle verzochte medewerking verleent, lastig kan zijn om zich een helder beeld te vormen van hetgeen zich voor faillissement binnen een onderneming heeft voorgedaan. Dat rechtvaardigt echter niet de wijze van procederen van de curator. De rechtbank zal enkele voorbeelden noemen:
A. Bij dagvaarding stelt de curator dat volgens de boekhouding Themo € 562.982,66 aan [gedaagde] heeft betaald, zonder dat zij dit bedrag aan [gedaagde] verschuldigd is. Uit de door de curator overgelegde producties is echter niet af te leiden dat dergelijke bedragen betaald zijn. Onduidelijk is voorts welke bedragen de curator bij elkaar heeft opgeteld en waarom hij van het kennelijk door hem berekende totaalbedrag andere bedragen niet heeft afgetrokken.
B. Weliswaar heeft de curator zijn vordering na dagvaarding vrij snel met omstreeks € 430.000,00 verminderd, maar dat het resterende bedrag van € 131.109,36 wel aan [gedaagde] is betaald, blijkt evenmin uit de overgelegde producties. [gedaagde] heeft de curator er met betrekking tot de door de curator gehandhaafde vordering specifiek op gewezen dat in het bedrag dat volgens de curator aan of ten behoeve van [gedaagde] zou zijn betaald - nog afgezien van de vraag of de betalingen geen zakelijke achtergrond hadden - onder meer ten onrechte een bedrag van € 50.000,00 was opgenomen ter zake van een vermeende betaling aan [gedaagde] , welke blijkens de boekhouding echter een overboeking naar een spaarrekening van Themo betrof, welk bedrag bovendien een maand later is teruggeboekt (pleitnota van 13 juni 2014 onder 3, conclusie van dupliek onder 24, pleitnotitie van 9 februari 2016 onder 2). Bij conclusie van repliek en in de nadien genomen processtukken gaat de curator in het geheel niet op dat verweer in. De curator reageert evenmin adequaat op stellingen van [gedaagde] die inhouden dat het grootste gedeelte van de overige betalingen wel degelijk betalingen betrof die ten laste van Themo kwamen en dat enkele privébetalingen die van een rekening van Themo zijn gedaan nadien zijn terugbetaald, hetgeen uit de boekhouding blijkt. Hoewel de curator op die stellingen van Themo niet adequaat heeft gereageerd, heeft hij wel zijn vordering integraal gehandhaafd.
C. Bij dagvaarding onder 30 stelt de curator dat Themo aan WAT Holding B.V. betalingen van € 111.548,90 en € 29.459,20 heeft gedaan zonder dat daartoe enige grondslag bestond. Nadat [gedaagde] deze stelling bij conclusie van antwoord onder 7 heeft betwist en heeft aangevoerd dat deze betalingen nimmer hebben plaatsgevonden, is de curator hier niet meer op teruggekomen.
D. Ter comparitie van partijen heeft de curator zijn vorderingen alsnog mede gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de boekhoudplicht (artikel 2:248 juncto artikel 2:10 BW).
E. Eerst bij gelegenheid van het pleidooi, na twee schriftelijke rondes en een comparitie, heeft de curator zich erop beroepen dat de jaarrekening van Themo over 2011 pas op 28 februari 2013, en derhalve niet tijdig, is gedeponeerd (artikel 2:248 juncto artikel 2:394 BW).
F. Eerst tijdens het pleidooi heeft de curator alsnog een koopovereenkomst die door [gedaagde] bij conclusie van dupliek was gesteld alsnog door middel van een ter plaatse uitgebrachte buitengerechtelijke verklaring vernietigd.