ECLI:NL:RBROT:2016:2439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
ROT 15/4953
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over verkeersbesluit en de rechtsgevolgen van eerdere uitspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verkeersbesluit. Eiser, een inwoner van de gemeente, had bezwaar gemaakt tegen een verkeersbesluit van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta, dat betrekking had op het plaatsen van verkeersborden en het instellen van een parkeerverbod aan de [straatnaam 1]. Dit besluit volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 27 februari 2014, waarin het beroep van eiser gegrond was verklaard en het college was opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De rechtbank oordeelde dat het college met het nieuwe besluit niet had onderkend dat het oorspronkelijke bezwaar weer openstond na de vernietiging van het eerdere besluit op bezwaar. De rechtbank merkte het nieuwe besluit aan als een beslissing op bezwaar en oordeelde dat de beroepsgronden van eiser tegen het bestreden besluit niet gegrond waren. De rechtbank bevestigde dat de eerdere uitspraak de omvang van het geding beperkte en dat de rechtbank zich diende te baseren op de eerder gegeven oordelen over de beroepsgronden. Eiser had geen nieuwe beroepsgronden aangevoerd die de rechtbank niet al had verworpen in de eerdere uitspraak. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/4953

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , gemeente [gemeente] , eiser,

en
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Smit.

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2013 (Verkeersbesluit VB2013-04) heeft verweerder besloten tot
het plaatsen van borden E1 aan de zuidzijde van de [straatnaam 1] te [woonplaats] op het weggedeelte gelegen tussen de provinciale weg N488 ( [straatnaam 2] ) en de [straatnaam 3] ter hoogte van de huisnummers [huisnummers 1] en tot het aanbrengen van een geel onderbroken streep aan de noordzijde van de [straatnaam 1] ter hoogte van de huisnummers [huisnummers 2] .
Daarbij heeft verweerder zijn eerder genomen besluit van 22 juni 2012 (Verkeersbesluit VB2012-04) tot het plaatsen van borden E1 aan de zuidzijde van de [straatnaam 1] op het weggedeelte gelegen tussen de provinciale weg N488 ( [straatnaam 2] ) en de [straatnaam 3] ter hoogte van de huisnummers [huisnummers 3] ingetrokken.
Tegen de beslissing op bezwaar, waarbij het besluit van 1 maart 2013 is gehandhaafd, heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 27 februari 2014 (ROT 13/5752) heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 3 september 2013 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 19 augustus 2014 (Verkeersbesluit VB2014-05) een parkeerverbod ingesteld door het plaatsen van bord E1 aan de zuidzijde van de [straatnaam 1] op het weggedeelte gelegen tussen de provinciale weg N488 ( [straatnaam 2] ) en de huisnummers [huisnummers 4] en het parkeerverbod aan de noordzijde van de [straatnaam 1] aangepast door het verplaatsen van het westelijke bord E1 aan de noordzijde van de [straatnaam 1] tot direct naast de oprit van huisnummer [huisnummer 1] .
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij brief van 31 januari 2015 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
Bij brief van 7 augustus 2015 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar.
Bij brief van 18 augustus 2015 heeft verweerder het Verkeersbesluit VB2014-05 in stand gelaten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2016, gelijktijdig met de zaken met zaaknummers ROT 15/673 en ROT 15/8328, in welke zaken heden eveneens uitspraak wordt gedaan. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn zoon en de verkeersdeskundige ing. P.A.C. Veenbrink. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, M. van Wijk, H. Riegman en de verkeersdeskundige A.M. de Groot.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het Verkeersbesluit VB2014-05 van 19 augustus 2014 genomen nadat het bij uitspraak van 27 februari 2014 door de rechtbank was opgedragen opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Voor de feiten die aan die uitspraak ten grondslag hebben gelegen en die ook voor de beoordeling van dit beroep van belang zijn, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover in die uitspraak onder 1. is overwogen.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder het Verkeersbesluit VB2014-05 als een nieuw primair besluit heeft gekwalificeerd, waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee miskend dat met de vernietiging van het besluit op bezwaar van 3 september 2013 door de rechtbank het oorspronkelijke bezwaar weer open is komen te staan, zodat een daaropvolgend besluit moet worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar. In haar uitspraak van 27 februari 2014 heeft de rechtbank verweerder immers opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank merkt het besluit van 19 augustus 2014 derhalve aan als een beslissing op bezwaar en dus als het thans bestreden besluit en het daartegen bij brief van 15 september 2014 gemaakte bezwaar als een beroepschrift en het ingediende beroepschrift als een aanvulling daarop. Nu de brief van 18 augustus 2015 en de daaraan ten grondslag liggende verkeersonderzoeken een bevestiging van het bestreden besluit inhouden, ziet de rechtbank deze als een toelichting op het bestreden besluit.
3. Gelet op het voorgaande mist het beroep van eiser van 7 augustus 2015 wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar door verweerder feitelijke grondslag, zodat het beroep in zoverre reeds om die reden ongegrond dient te worden verklaard.
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het Verkeersbesluit VB2013-04 vervallen verklaard en een parkeerverbod ingesteld door het plaatsen van bord E1 aan de zuidzijde van de [straatnaam 1] op het gedeelte gelegen tussen de provinciale weg N488 ( [straatnaam 2] ) en de huisnummers [huisnummers 4] en het parkeerverbod aan de noordzijde van de [straatnaam 1] aangepast door het verplaatsen van het westelijke bord E1 aan de noordzijde van de [straatnaam 1] tot direct naast de oprit van huisnummer [huisnummer 1] . Tevens zullen fysieke veiligheidsmaatregelen worden aangebracht aan de zuidzijde van de [straatnaam 1] ter plaatse van de huisnummers [huisnummers 4] . Aan deze besluitvorming heeft verweerder een door het verkeersbureau De Groot Volker verrichte verkeersonderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 25 april 2014 naar de verkeersveiligheid en passeerbaarheid op de [straatnaam 1] ten grondslag gelegd. Volgens verweerder wordt met dit besluit de verkeersveiligheid verbeterd en de vrije doorgang gewaarborgd, omdat de inrijdmogelijkheden vanaf de N488 zijn verbeterd alsmede de passeerbaarheid voor groot verkeer. Na het nemen van het bestreden besluit heeft verweerder nog aanvullend onderzoek laten doen naar de verkeersveiligheid en passeerbaarheid op de [straatnaam 1] .
5. Eiser voert aan dat met het bestreden besluit de mogelijkheid blijft bestaan om aan de noordzijde van de [straatnaam 1] vanaf de oprit van huisnummer [huisnummer 1] tot aan de [straatnaam 3] op de weg te parkeren. Daarmee wordt de doorstroming en de veiligheid van het verkeer niet bevorderd. Dit geldt volgens eiser met name ter hoogte van de woning met huisnummer [huisnummer 2] en ter hoogte van de brievenbus van Post NL. Eiser is van mening dat uitsluitend met het instellen van een parkeerverbod aan beide zijden van de [straatnaam 1] en het verbreden van de aanwezige uitsparingen aan de noordzijde en die als parkeervak aan te geven, de functie van de weg gewaarborgd kan worden. Dit geldt volgens hem des te meer nu de openingstijden van koffiepunt de Wagenmakerij aan de [straatnaam 1] zijn verruimd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn betoog een rapport overgelegd van ing. P.A.C. Veenbrink (Veenbrink) van SOAB Adviseurs voor Woning en Leefomgeving van 29 januari 2016 waarin is ingegaan op de conclusies uit de rapporten van het verkeersbureau De Groot Volker.
6. In de eerdergenoemde uitspraak van 27 februari 2014 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 7. het volgende overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat het wegoppervlak van de [straatnaam 1] , ook op het smalste punt ter hoogte van de woning nummer [huisnummer 3] niet zo smal is, dat reeds daarom verweerder in redelijkheid niet had kunnen besluiten parkeergelegenheid aan één zijde van de dijk te laten bestaan. Verweerder mocht zich op het standpunt stellen dat een breedte van 4,9 meter op zichzelf volstaat om voertuigen, ook grote, in één richting te kunnen laten passeren langs een of meer geparkeerde voertuigen. Verder mocht verweerder in beginsel volstaan met het standpunt dat, gelet op de aard van de wegen in de Hoekschewaard in het algemeen en van dit type weg in het bijzonder, de verkeersdoorstroming afdoende is gewaarborgd als verkeer in één richting over een weg kan passeren, terwijl het tegemoetkomend verkeer de passage afwacht op een plaats op die weg waar niet is geparkeerd. Dit zou alleen anders kunnen zijn als een dergelijke weg dusdanig veel verkeer genereert of dusdanig vol geparkeerd is, dat het afwachten van de passage door het tegemoetkomend verkeer feitelijk onmogelijk is. Voor de aanname van een dergelijke situatie op de [straatnaam 1] heeft de rechtbank in het onderhavige geval geen aanknopingspunten.”
7. Partijen hebben tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Op grond van vaste jurisprudentie (de zogeheten “Brummen”-lijn, zie onder andere de uitspraak van 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0801 en de uitspraak van 6 april 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA2996) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het niet instellen van hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank tot gevolg dat, indien in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd, die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat het ten tweede male beoordelen van door de rechtbank eerder uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgronden het gezag van de rechterlijke uitspraak waartegen geen rechtsmiddel is aangewend, miskent. Voorts brengt de rechtszekerheid met zich dat het betrokken bestuursorgaan en belanghebbenden mogen uitgaan van de rechtmatigheid van het besluit, voor zover hiertegen beroepsgronden zijn gericht en de rechtbank deze uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen.
8. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de omvang van het geding wordt beperkt door de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank van 27 februari 2014. Nu de rechtbank, zoals hiervoor onder 6. is weergegeven, in die uitspraak reeds uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld over de beroepsgronden tegen het kunnen laten bestaan van parkeergelegenheid aan één zijde van de dijk, dient zij in het beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar uit te gaan van de juistheid van het oordeel over die beroepsgronden in de eerdere uitspraak. Voor het overige heeft eiser geen beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. De feitelijke uitvoering van de bij het bestreden besluit genomen verkeersmaatregelen, zoals de aanleg van het trottoir voor de woningen met de huisnummers [huisnummers 4] aan de [straatnaam 1] , maken geen onderdeel uit van het bestreden besluit, zodat die maatregelen niet in deze procedure aan de orde kunnen komen.
9. Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep ook voor het overige ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en mr. M.C. Snel-van den Hout, leden, in aanwezigheid van mr. P.B. Thiemann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.