Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[gedaagde 5],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 juli 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de door Balvert overgelegde producties 20 tot en met 25;
- de door Beton Bouw Nederland c.s. overgelegde producties B16 tot en met B20.
- het proces-verbaal van comparitie van 9 november 2015.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
voorlopigeerkenning van in een faillissement ingediende vorderingen pleegt een curator niet bijzonder kritisch te zijn. Daarvoor is te minder reden wanneer aannemelijk is dat in betreffend faillissement geen uitkering aan de concurrente crediteuren kan worden gedaan. Wat daar ook van zij, in ieder geval kan uit hetgeen door Balvert hieromtrent is gesteld, ook in combinatie met hetgeen overigens in deze procedure is gebleken, niet worden afgeleid dat [gedaagde 5] als (indirect) bestuurder van BBN Projecten ter zake van het door Balvert gepretendeerde meerwerk op een bepaald moment wist dat BBN Projecten een verbintenis aanging en dat hij op dat moment wist of behoorde te begrijpen dat Balvert als gevolg daarvan schade zou lijden. Van een aan [gedaagde 5] persoonlijk te maken ernstig verwijt dat zou kunnen rechtvaardigen om hem - naast BBN Projecten - aansprakelijk te achten, is geen sprake, althans dat kan uit de stellingen van Balvert niet worden afgeleid.
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
5.De beslissing
[1729/
1629]