ECLI:NL:RBROT:2016:249

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
C/10/468587 / HA ZA 15-94
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van filmmateriaal door weduwe kunstenaar tegen museum en gemeente

In deze zaak vordert de weduwe van de kunstenaar [kunstenaar] teruggave van originele 16 mm films die in bewaring zijn gegeven aan het museum Boijmans van Beuningen en de Gemeente Rotterdam. De rechtbank Rotterdam heeft op 6 januari 2016 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de kernvraag was of er een bruikleenovereenkomst of een overeenkomst van bewaarneming bestond tussen de weduwe en het museum. De weduwe stelt dat er in 1992 een overeenkomst is gesloten waarbij het museum het vertoningsrecht van de films kreeg, onder de voorwaarde dat het filmmateriaal werd bewaard en geconserveerd. In 2014 heeft zij deze overeenkomst opgezegd en verzocht om teruggave van het filmmateriaal. Het museum en de Gemeente betwisten de bruikleenovereenkomst en weigeren de films terug te geven. De rechtbank oordeelt dat er inderdaad een overeenkomst van bewaarneming is aangegaan, die rechtsgeldig is opgezegd. De rechtbank beveelt de Gemeente en het museum om de originele films binnen dertig dagen na betekening van het vonnis terug te geven aan de weduwe, op straffe van een dwangsom. Tevens wordt vastgesteld dat het museum de kopieën van de films mag behouden en vertonen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/468587 / HA ZA 15-94
Vonnis van 6 januari 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.Ch. Kaaks,
tegen
1. de stichting
STICHTING TOT BEHEER MUSEUM BOIJMANS VAN BEUNINGEN ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.G. Princen.
Partijen zullen hierna [eiseres] , Boijmans en de Gemeente genoemd worden. Boijmans en de Gemeente zullen gezamenlijk worden aangeduid als Boijmans c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 mei 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 juni 2015;
  • de voorafgaande aan de comparitie door beide partijen overgelegde producties als gespecificeerd in voornoemd proces-verbaal;
  • de akte overlegging producties, wijziging van eis, tevens houdende antwoord in voorwaardelijke reconventie van [eiseres] , met producties;
  • de pleitnotities voor comparitie van mr. Kaaks;
  • de aantekeningen ter comparitie van mr. Princen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de weduwe van wijlen kunstenaar [kunstenaar] .
2.2.
[kunstenaar] was een Nederlandse conceptuele kunstenaar die sinds de jaren '60 woonde en werkte in de Verenigde Staten. In 1975 is hij, op 33-jarige leeftijd, vermist geraakt bij een oversteek (soloreis per zeilboot) van de Atlantische Oceaan. Het oeuvre van [kunstenaar] is klein en bestaat voor een groot deel uit performances, waarin fotografie en film een belangrijke rol spelen.
2.3.
De Gemeente is eigenaar van de collectie van het museum Boijmans Van Beuningen (hierna: het museum).
2.4.
Boijmans is een stichting die sinds 2005 de collectie van de Gemeente beheert en exploiteert.
2.5.
In 1992 heeft het museum bij [galerie] te Amsterdam een groep kunstwerken gekocht.
2.6.
Een rekening met nummer [nummer] van 25 juni 1992 van [galerie] aan het museum vermeldt:
'Wij belasten Uw rekening voor een groep kunstwerken van [kunstenaar] , volgens bijgaande lijst.
Overeengekomen bedrag
f115.000,--
6% BTW
f6.900,--
__________
Totaal
f121.900,--
=========
De werken zijn in het museum afgeleverd op woensdag 24 juni j.l.
Het museum krijgt hiermede ook het vertoningsrecht van alle door [kunstenaar] gemaakte films, met als voorwaarde de bewaring en conservering van deze films.
Gelieve bovenstaand bedrag over te maken op ons rekeningnummer, o.v.v. ons faktuur nummer.'
2.7.
De bij de rekening gevoegde lijst omvat een specificatie van fotowerken van [kunstenaar] .
2.8.
Een brief van 1 augustus 1992 van [eiseres] aan het museum vermeldt:
'Dear Mr. Schampers and Mr. de Jonge,
I learned from [galerie] of your true interest in the work of my late husband, [kunstenaar] , which resulted in the purchase of a substantial amount of his work. That this fulfills my dreams for [kunstenaar] work perhaps is not hard to imagine. I am also extremely excited over the fact that the museum is going to conserve [kunstenaar] films in perpetuity in exchange for the right to show them. I can’t tell you how happy I am. Bas jan always admired the Boymans. We visited it together several times.
I know of your concentration in the past few years in Conceptual Art and I am very glad that [kunstenaar] work will be in this clear context. I’ve come to see [kunstenaar] work as as vital today as it was at the time and perhaps the most romantic of all in its vision.
Now that there is so much interest both in Europe and in America in [kunstenaar] activities, it is a relief to know that at least one edition of the work is complete and safe with your museum.
I would very much like to be present at any exhibition of the collected work and would hope that you will keep me informed of any events forthcoming. If you need any further information from me please feel free to contact me directly.'
2.9.
In 2014 heeft [eiseres] 'de bruikleenovereenkomst' met betrekking tot de films opgezegd en het museum verzocht om medewerking te verlenen aan overdracht van de films. Het museum heeft betwist dat het om bruikleen ging en heeft de verzochte medewerking aan overdracht geweigerd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
'1.
Primair:
Voor recht te verklaren dat [eiseres] en het museum Boijmans van Beuningen (althans met gedaagde sub 2) op 24 juni 1992 (althans in 1992) een overeenkomst van bruikleen zijn aangegaan voor het gebruik van het vertoningsrecht van alle 16 mm films, onder de last van bewaring en conservering van al het originele filmmateriaal van [kunstenaar] voor onbepaalde tijd, en dat deze overeenkomst op 24 februari 2014, (althans bij advocatenbrief d.d. 16 oktober 2014) rechtsgeldig is opgezegd met inachtneming van een redelijke opzegtermijn, althans in goede justitie hiervoor een redelijke opzegtermijn vast te stellen;
Subsidiair:
Voor recht te verklaren dat [eiseres] en het museum Boijmans van Beuningen (althans met gedaagde sub 2) op 24 juni 1992 (althans in 1992) een overeenkomst van bewaarneming zijn aangegaan voor onbepaalde tijd en dat deze overeenkomst op 24 februari 2014 (althans bij advocatenbrief d.d. 16 oktober 2014) rechtsgeldig is opgezegd met inachtneming van een redelijke opzegtermijn, althans in goede Justitie hiervoor een redelijke opzegtermijn vast te stellen;
2.
gedaagden sub 1. en 2. hoofdelijk te bevelen alle door hen in 1992 in bewaring ontvangen originele l6 mm filmwerken van [kunstenaar] , welke volgens gedaagden thans liggen opgeslagen bij het Gemeente archief Rotterdam, waaronder in ieder geval:
1. Fall I;
2. Fall II;
3. I’m too sad to tell you;
4. Broken Fall (geometric);
5. Broken Fall (organic); en
6. Nightfall.
Inclusief de kopieën hiervan, waaronder de na 1992 gedigitaliseerde versies van de films, alsmede het ongepubliceerde en ongeautoriseerde originele filmmateriaal, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis terug te geven aan eiseres, onder bepaling dat de kosten van teruggave voor rekening zijn van gedaagden op de voet van art. 6:47 BW;
3.
gedaagden sub 1. en 2. te verbieden binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, de sub 2. van het petitum genoemde films van [kunstenaar] openbaar te maken en/of te verveelvoudigen;
4.
gedaagden sub 1. en 2. hoofdelijk te veroordelen tot verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) voor iedere dag dat zij geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven om aan het bevel onder 2. en/of 3. van het petitum te voldoen.
5.
gedaagden sub 1. en 2. hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 2.500,- alsmede de reële proceskosten, althans de geliquideerde kosten op de voet van artikel 237 Rv.'
3.2.
Boijmans c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseres] in de kosten van de procedure, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Boijmans c.s. vorderen voorwaardelijk - voor het geval de rechtbank in conventie zou oordelen/aannemen dat er tussen de Gemeente en [eiseres] wel een opzegbare bruikleenovereenkomst bestaat of heeft bestaan ter zake van een of meer van de zes films als genoemd onder sub 2 van de dagvaarding - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
'1. Gedaagde in reconventie te veroordelen om aan eisers in reconventie te betalen een bedrag nader op te stellen bij staat, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over dit bedrag vanaf de dag van verzuim, althans vanaf de dag van het instellen van de reconventionele vordering tot aan de dag der algehele voldoening;
2. Voor recht te verklaren dat eisers in reconventie de vanaf medio 1992 in het kader van conservering en bewaring vervaardigde kopieën van filmwerken van [kunstenaar] en van het geconserveerde ongedocumenteerde materiaal mogen behouden en mogen blijven vertonen in het museum Boijmans van Beuningen en mogen uitlenen middels bruiklenen aan andere kunstinstellingen;
3. [eiseres] te verbieden om de door gedaagden te retourneren originele zes filmwerken geheel of in afzonderlijke delen in oplage te (doen) verkopen, vermenigvuldigen, versnijden of anderszins in het economisch verkeer te brengen op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 2.000.000 (zegge: twee miljoen euro) per gebeurtenis met een maximum van EUR 30.000.000 (zegge: dertig miljoen euro);
4. Gedaagde in reconventie te veroordelen in de kosten van het geding, onder de bepaling dat (i) de proceskosten voldaan dienen te worden binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt - (ii) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede (iii) met veroordeling van gedaagde in reconventie in de nakosten de somma van EUR 131 (zegge: honderd eenendertig euro), dan wel, indien betekening plaatsvindt, de somma van EUR 199 (zegge: honderd negenennegentig euro).'
3.5.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Boijmans c.s. in de kosten van de procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

4.1.
De geschillen in conventie en in voorwaardelijke reconventie zullen hierna in samenhang worden behandeld.
4.2.
Tegen de wijziging van eis in conventie is geen bezwaar gemaakt. De rechtbank acht de wijziging ook niet in strijd met de goede procesorde. In conventie zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven.
4.3.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag welke afspraken in 1992 zijn gemaakt met betrekking tot de films/het filmmateriaal van [kunstenaar] , en welke rechtsgevolgen daaruit voortvloeien.
4.4.
Over de in 1992 met betrekking tot de films gemaakte afspraken is destijds kennelijk niet meer vastgelegd dan is vermeld op de hiervoor onder 2.6 genoemde rekening van 25 juni 1992 van [galerie] . Nadat tussen partijen een verschil van mening was ontstaan over de inhoud van de gemaakte afspraken lag het derhalve in de rede dat partijen - voor zover mogelijk - bij de destijds bij de transactie betrokkenen zouden informeren of zij zich nog herinneren wat destijds is afgesproken en/of wat werd bedoeld met de passage op de rekening inhoudende:
'Het museum krijgt hiermede ook het vertoningsrecht van alle door [kunstenaar] gemaakte films, met als voorwaarde de bewaring en conservering van deze films.'
4.5.
[eiseres] heeft een schriftelijke verklaring van 28 mei 2015 overgelegd van [galerie] . Deze verklaring luidt als volgt:
'Op uw verzoek van enige weken terug meld ik me nu schriftelijk om uitleg te geven over mijn factuur van 25 juni 1992 en de rol van [galerie] destijds bij de overeenkomst tussen museum Boijmans van Beuningen en de weduwe van [kunstenaar] .
Over de factuur heb ik reeds lange tijd geleden vragen van [correspondent] beantwoord. Ik voeg de correspondentie hierbij en verwijs ernaar. In het kort gezegd, het museum kocht zes fotowerken van [kunstenaar] voor de prijs van Hfl 115.000,-.
Ik heb destijds met de conservator van het museum die de aankoop regelde, [conservator 1] , besproken dat het museum daarnaast een vertoningsrecht van de films van [kunstenaar] kon krijgen als het museum bereid was om het originele filmmateriaal te beheren en te conserveren. Uiteraard bleven de films eigendom van de weduwe van [kunstenaar] , [eiseres] , die als erfgename de eigenaar is van de nalatenschap van de kunstenaar.
De afspraken met betrekking tot de films zijn op informele wijze en met wederzijds begrip tot stand gekomen. Daarom is daar geen afzonderlijk contract voor gemaakt en hebben we ons beperkt tot een vermelding van deze bewaring op de rekening. Dat kunt U ook navragen bij de toenmalige conservator [conservator 2] , die deze aankoop en bewaring beschreef in het bulletin van het museum. Ook de voorganger van [correspondent] als directeur van het museum, [directeur] , was hier terdege van op de hoogte en kunt U, indien nodig hierover navragen.
In goede verstandhouding heb ik nog meermaals met de voor de films verantwoordelijke conservatrice, Elbrig de Groot, en met de filmtechnische expertise van een vertegenwoordiger van Cineco gewerkt aan de schifting en classificering van het filmmateriaal. Dit heb ik gedaan als vertegenwoordiger van [eiseres] A. en het comité [kunstenaar] en bovendien als expert op het gebied van dit oeuvre, aangezien ik afstudeerde als kunsthistoricus op zijn werk en er een boek over schreef voor de serie Monografieën van Nederlandse Kunstenaars in opdracht van de Stichting Openbaar Kunstbezit (i.s.m. het Prins Bernhard Fonds) in 1987.
De fotowerken van [kunstenaar] , die ik aan het museum verkocht waren bij mij in consignatie van de eigenaar, de weduwe van de kunstenaar. Ik heb voor deze verkoop commissie in rekening gebracht. Alle moderne kunstvoorwerpen werden in die tijd volledig met 6% btw belast. De margeregeling voor kunstvoorwerpen is pas na 1994 ingevoerd'
4.6.
De schriftelijke verklaring van [galerie] is in lijn met hetgeen in 1992 door hem op de aan het museum verzonden rekening is vermeld.
4.7.
Indien de Gemeente van mening was dat destijds andere afspraken zijn gemaakt, mocht van haar worden verwacht dat zij concreet zou stellen wat die afspraken in haar visie inhielden. Bij gebreke daarvan neemt de rechtbank thans als vaststaand aan hetgeen [eiseres] hieromtrent onder verwijzing naar de overgelegde producties heeft gesteld. Voor het opdragen van bewijs over de inhoud van de gemaakte afspraken bestaat derhalve geen aanleiding.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat de betrokken partijen in 1992 op betrekkelijk informele wijze het volgende zijn overeengekomen. Het museum kocht een zestal fotowerken en verkreeg daarnaast 'het vertoningsrecht' van de films van [kunstenaar] . De verbintenissen die het museum bij de transactie op zich nam, waren betaling van de overeengekomen prijs voor de fotowerken en de verplichting om de films te bewaren en conserveren. De verbintenissen die [eiseres] op zich nam waren het leveren van de fotowerken en het verlenen van 'het vertoningsrecht' van de films aan het museum.
4.9.
In 1992 was het museum onderdeel van de Gemeente. In juridische zin was er derhalve sprake van een overeenkomst tussen [eiseres] en de Gemeente.
4.10.
Vanaf 1992 is uitvoering gegeven aan de gemaakte afspraken. In het kader van het bewaren en conserveren van het filmmateriaal en de uitoefening van het vertoningsrecht zijn door, althans in opdracht van, het museum kopieën van het filmmateriaal gemaakt. Die kopieën zijn sedert 1992 vertoond, zowel in het museum als in andere kunstinstellingen waaraan dat materiaal door het museum werd uitgeleend. Gedurende de periode die van 1992 tot 2014 is verstreken zijn er vriendschappelijke contacten geweest tussen enerzijds het museum en anderzijds [eiseres] . Beide partijen waren tot dan toe kennelijk tevreden over de uitvoering van de afspraken.
4.11.
Tegen deze achtergrond dient te worden beoordeeld of [eiseres] de in 1992 tot stand gekomen overeenkomst in 2014 kon opzeggen, dat wil zeggen of zij het gedeelte van de overeenkomst dat betrekking had op het filmmateriaal kon opzeggen.
4.12.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank van oordeel is dat Boijmans c.s. de stelling van [eiseres] dat zij eigenaar is van het filmmateriaal onvoldoende hebben betwist. De alternatieve visie van Boijmans c.s. dat [galerie] in 1992 eigenaar was van de kunstwerken, en dat [galerie] die kunstwerken, inclusief de films, als eigenaar verkocht en leverde aan de Gemeente, vindt geen steun in de bekende feiten. In feite is die visie louter gebaseerd op de constatering dat destijds bij de transactie 6% btw in rekening is gebracht. Boijmans c.s. zien dat als een indicatie/bewijs dat niet [eiseres] , maar [galerie] eigenaar was van de kunstwerken. Die visie wordt echter weerlegd door de hiervoor onder 4.5 weergegeven schriftelijke verklaring van [galerie] . [galerie] verklaart onder meer dat [eiseres] eigenaar was van de fotowerken en het filmmateriaal, en dat de galerie voor haar optrad. Nu Boijmans c.s. verder geen feiten of omstandigheden hebben gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat een ander dan [eiseres] eigenaar van het filmmateriaal was of is, komt de rechtbank niet toe aan bewijsvoering met betrekking tot de onvoldoende betwiste stelling van [eiseres] dat zij eigenaar is van het originele filmmateriaal.
4.13.
Als eigenaar van het originele filmmateriaal is [eiseres] niet verplicht om dat door Boijmans c.s. te laten bewaren. Het museum heeft in 1992 jegens [eiseres] de verplichting op zich genomen om het aan [eiseres] in eigendom toebehorende filmmateriaal te bewaren en te conserveren. Dat het museum (de Gemeente) die uit de gesloten overeenkomst voortvloeiende verplichting heeft, brengt niet mee dat zij, of Boijmans, kan weigeren om het materiaal aan [eiseres] terug te geven indien zij er niet langer prijs op stelt dat dit door Boijmans c.s. wordt bewaard. In zoverre komt hetgeen partijen in 1992 zijn overeengekomen overeen met de in de wet geregelde overeenkomst van bewaarneming. [eiseres] heeft het originele filmmateriaal in bewaring gegeven bij het museum. Als eigenaar kan zij dat originele filmmateriaal ook weer terugvragen.
4.14.
Dat Boijmans c.s. verplicht zijn om het originele filmmateriaal weer ter beschikking te stellen aan [eiseres] , doet er echter niet aan af dat zij, althans de Gemeente, aanspraak kunnen blijven maken op het aan haar verleende vertoningsrecht. 'Het vertoningsrecht van alle door [kunstenaar] gemaakte films', vormde immers de tegenprestatie voor de door het museum op zich genomen verplichting om het filmmateriaal te bewaren en te conserveren.
4.15.
Bij hetgeen hiervoor is overwogen, is van belang dat uit de gemaakte afspraken en de wijze waarop daaraan uitvoering werd gegeven, voortvloeide dat het museum niet alleen investeerde in het bewaren en conserveren van de films, maar tevens in het vertonen daarvan, alsmede in de promotie het werk van de kunstenaar [kunstenaar] waarvan het museum op basis van de gesloten overeenkomst een belangrijk deel beheerde.
4.16.
Tegen deze achtergrond hoefde de Gemeente - als contractuele wederpartij van [eiseres] - er geen rekening mee te houden dat [eiseres] had beoogd om aan het museum slechts een te allen tijde door haar opzegbaar vertoningsrecht te verlenen. Indien [eiseres] dat in 1992 beoogde, had het op haar weg gelegen om dat duidelijk aan het museum kenbaar te maken. Gelet op de verbintenis die het museum (de Gemeente) bereid was op zich te nemen in de zin van bewaring en conservering van het originele filmmateriaal, mocht het museum erop vertrouwen het aan haar verleende 'vertoningsrecht van alle door [kunstenaar] gemaakte films' niet tijdelijk en onzeker was in die zin dat [eiseres] de overeenkomst met inachtneming van een opzegtermijn steeds kon opzeggen en dan niet alleen het originele materieel kon opeisen, doch tevens het vertoningsrecht (met betrekking tot kopieën) aan het museum kon ontnemen.
4.17.
Het vertoningsrecht van de Gemeente houdt in dat het museum kopieën van de films mag blijven vertonen en dat zij dat materiaal voor hetzelfde doel ook aan andere kunstinstellingen ter beschikking mag blijven stellen, zoals zij dat vanaf 1992 in overeenstemming met de kennelijke bedoeling van partijen heeft gedaan. Aan de mogelijkheid voor [eiseres] om dat vertoningsrecht op te zeggen staat in de weg dat dit recht is verleend als tegenprestatie in het kader van een overeenkomst waaruit voor beide partijen met elkaar samenhangende rechten en verplichtingen voortvloeiden. Zolang de Gemeente bereid en in staat is om de voor haar resterende verplichtingen uit die overeenkomst - in het bijzonder het bewaren en conserveren van de films - na te komen, kan [eiseres] zich niet eenzijdig onttrekken aan de voor haar uit de overeenkomst voortvloeiende resterende verplichting, dat wil zeggen het respecteren van het aan het museum verleende vertoningsrecht. Dat [eiseres] er inmiddels geen prijs meer op stelt dat het originele filmmateriaal door het museum wordt bewaard, doet daar niet aan af.
4.18.
Het aan het museum verleende vertoningsrecht is echter niet exclusief. Partijen zijn immers niet overeengekomen dat het museum een exclusief vertoningsrecht zou verkrijgen, althans dat kan uit de stellingen van Boijmans c.s. niet worden opgemaakt. In de gegeven omstandigheden valt dan ook niet in te zien waarom [eiseres] als eigenaar niet het recht zou hebben om (ook) aan anderen dan Boijmans c.s. het recht te verlenen om - bijvoorbeeld - de films te vertonen. Dat dit nadelig zou kunnen zijn voor Boijmans c.s. omdat zij haar vermeende exclusieve positie als partij die de films kan uitlenen verliest, moge zo zijn, maar dat feit kan niet afdoen aan de rechten die [eiseres] als eigenaar nu eenmaal heeft.
4.19.
Boijmans c.s. hebben ongetwijfeld geïnvesteerd in het bewaren, conserveren en vertonen van het filmmateriaal. Het is niet onaannemelijk dat de ster van [kunstenaar] als kunstenaar in de loop van de tijd hoger is gerezen mede dankzij hun inspanningen en investeringen. Daardoor zal (ook) het originele filmmateriaal een hogere economische waarde hebben gekregen. Dat alles brengt echter niet mee dat [eiseres] dat materiaal niet mag opeisen, noch dat zij dat materiaal niet mag gebruiken of laten gebruiken door anderen dan Boijmans c.s. Aangenomen moet worden dat [eiseres] als eigenaar van het originele filmmateriaal de rechten kan uitoefenen die de wet haar toekent, behoudens voor zover zij daarvan jegens een of meer derden afstand heeft gedaan. In deze procedure moet worden aangenomen dat in de verhouding tussen [eiseres] en Boijmans c.s. alle eigenaarsrechten toekomen aan [eiseres] , behoudens voor zover uit het door haar aan het museum verleende vertoningsrecht anders voortvloeit.
4.20.
Boijmans c.s. zijn gehouden om het originele filmmateriaal terug te geven aan [eiseres] , dan wel aan een door haar aan te wijzen derde, op de plaats waar het in bewaring is gegeven, althans waar het ingevolge de overeenkomst mocht worden bewaard. Zij zijn niet gehouden om meer of andere kosten voor hun rekening te nemen dan noodzakelijk is voor die ter beschikkingstelling. De rechtbank gaat er overigens van uit dat partijen de eventuele overdracht op correcte wijze zullen laten verlopen, nu beide partijen zullen willen voorkomen dat het originele filmmateriaal schade oploopt.
4.21.
Boijmans c.s. zijn niet gehouden om de van het originele materiaal gemaakte kopieën aan [eiseres] af te geven. Boijmans c.s. behouden immer het vertoningsrecht van alle films. In dat verband dienen zij te kunnen blijven beschikken over kopieën van die films. Die mogen zij derhalve bewaren en - voor zover dat in het kader van de uitoefening van het vertoningsrecht noodzakelijk/wenselijk is - vermenigvuldigen.
4.22.
Boijmans c.s. kunnen jegens [eiseres] geen aanspraak maken op vergoeding van kosten die Boijmans c.s. in de loop van de tijd hebben gemaakt in verband met het werk van [kunstenaar] .
4.23.
Tot het bewaren en conserveren had de Gemeente zich bij overeenkomst verplicht. Het vormde de tegenprestatie voor het vertoningsrecht dat zij verkreeg. Uit de overeenkomst, in de context waarin die tot stand is gekomen, vloeit voort dat de kosten het bewaren en conserveren van het originele filmmateriaal voor rekening van de Gemeente zouden komen. Boijmans c.s. hebben in het verleden dan ook - terecht - nooit getracht om die kosten bij [eiseres] in rekening te brengen.
4.24.
Voor zover Boijmans c.s. naast de gemaakte kosten in verband met het bewaren en conserveren van het originele filmmateriaal in het kader van de promotie van het werk van [kunstenaar] meer hebben gedaan dan waartoe zij op grond van de overeenkomst met [eiseres] verplicht waren, waardoor de waarde van het originele filmmateriaal dat in eigendom toebehoort aan [eiseres] is toegenomen, rechtvaardigt dat evenmin dat Boijmans c.s. daaraan verbonden kosten bij [eiseres] in rekening brengen. Voor een dergelijke vordering bestaat geen contractuele basis. Van ongerechtvaardigde verrijking is evenmin sprake. Indien een museum veel aandacht besteedt aan een kunstenaar, kan dat tot gevolg hebben dat het werk van die kunstenaar in waarde stijgt. Dat brengt uiteraard niet mee dat betreffend museum bij eigenaren van werk van die kunstenaar een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking kan instellen. Dat promotie van het werk van [kunstenaar] door Boijmans c.s. tot (niet beoogd) neveneffect heeft gehad dat (ook) het originele filmmateriaal waarvan [eiseres] eigenaar is (extra) in waarde is gestegen, brengt ook niet mee dat het redelijk kan worden geacht [eiseres] ertoe te verplichten tot het bedrag van haar verrijking de door Boijmans c.s. gemaakte kosten ter promotie van het werk van [kunstenaar] te vergoeden.
4.25.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank als volgt over de ingestelde vorderingen.
4.26.
De vorderingen in conventie onder 3.1 sub 1 subsidiair, sub 2 (gedeeltelijk) en sub 4 zullen worden toegewezen voor zover en op de wijze als hierna onder de beslissing verwoord.
4.27.
Van de vorderingen in reconventie zal de vordering onder 3.4 sub 2 worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing verwoord.
4.28.
Voor het overige zullen de vorderingen in conventie en in reconventie worden afgewezen.
4.29.
Aangezien elk van partijen in conventie en in reconventie als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiseres] en de Gemeente op 24 juni 1992 (althans in 1992) met betrekking tot het originele filmmateriaal van [kunstenaar] een overeenkomst van bewaarneming zijn aangegaan voor onbepaalde tijd en dat deze overeenkomst op 24 februari 2014 rechtsgeldig is opgezegd met inachtneming van een redelijke opzegtermijn,
5.2.
beveelt de Gemeente en Boijmans hoofdelijk alle door de Gemeente in 1992 in bewaring ontvangen originele l6 mm filmwerken van [kunstenaar] , welke volgens Boijmans c.s. thans liggen opgeslagen bij het Gemeentearchief Rotterdam, waaronder in ieder geval:
1. Fall I;
2. Fall II;
3. I’m too sad to tell you;
4. Broken Fall (geometric);
5. Broken Fall (organic); en
6. Nightfall,
alsmede het ongepubliceerde en ongeautoriseerde originele filmmateriaal, binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis terug te geven aan [eiseres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) voor iedere dag dat zij geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven om aan dit bevel te voldoen, zulks met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 100.000,00 (zegge: honderdduizend euro),
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de hiervoor onder 5.2 weergegeven veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat Boijmans c.s. de vanaf medio 1992 in het kader van conservering en bewaring vervaardigde kopieën van films van [kunstenaar] mogen behouden en mogen blijven vertonen in het museum Boijmans van Beuningen en mogen uitlenen middels bruiklenen aan andere kunstinstellingen,
in conventie en in reconventie
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2016.
[1729;
1629]