3.1.[eiseres] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
'1.
Primair:
Voor recht te verklaren dat [eiseres] en het museum Boijmans van Beuningen (althans met gedaagde sub 2) op 24 juni 1992 (althans in 1992) een overeenkomst van bruikleen zijn aangegaan voor het gebruik van het vertoningsrecht van alle 16 mm films, onder de last van bewaring en conservering van al het originele filmmateriaal van [kunstenaar] voor onbepaalde tijd, en dat deze overeenkomst op 24 februari 2014, (althans bij advocatenbrief d.d. 16 oktober 2014) rechtsgeldig is opgezegd met inachtneming van een redelijke opzegtermijn, althans in goede justitie hiervoor een redelijke opzegtermijn vast te stellen;
Subsidiair:
Voor recht te verklaren dat [eiseres] en het museum Boijmans van Beuningen (althans met gedaagde sub 2) op 24 juni 1992 (althans in 1992) een overeenkomst van bewaarneming zijn aangegaan voor onbepaalde tijd en dat deze overeenkomst op 24 februari 2014 (althans bij advocatenbrief d.d. 16 oktober 2014) rechtsgeldig is opgezegd met inachtneming van een redelijke opzegtermijn, althans in goede Justitie hiervoor een redelijke opzegtermijn vast te stellen;
2.
gedaagden sub 1. en 2. hoofdelijk te bevelen alle door hen in 1992 in bewaring ontvangen originele l6 mm filmwerken van [kunstenaar] , welke volgens gedaagden thans liggen opgeslagen bij het Gemeente archief Rotterdam, waaronder in ieder geval:
1. Fall I;
2. Fall II;
3. I’m too sad to tell you;
4. Broken Fall (geometric);
5. Broken Fall (organic); en
6. Nightfall.
Inclusief de kopieën hiervan, waaronder de na 1992 gedigitaliseerde versies van de films, alsmede het ongepubliceerde en ongeautoriseerde originele filmmateriaal, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis terug te geven aan eiseres, onder bepaling dat de kosten van teruggave voor rekening zijn van gedaagden op de voet van art. 6:47 BW;
3.
gedaagden sub 1. en 2. te verbieden binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, de sub 2. van het petitum genoemde films van [kunstenaar] openbaar te maken en/of te verveelvoudigen;
4.
gedaagden sub 1. en 2. hoofdelijk te veroordelen tot verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) voor iedere dag dat zij geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven om aan het bevel onder 2. en/of 3. van het petitum te voldoen.
5.
gedaagden sub 1. en 2. hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 2.500,- alsmede de reële proceskosten, althans de geliquideerde kosten op de voet van artikel 237 Rv.'