ECLI:NL:RBROT:2016:2742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
4337519
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor schade door politie-inval bij aanhouding zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Rhiant en een gedaagde huurder. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de huurder voor schade die is ontstaan door een politie-inval in de woning. De politie was naar de woning gegaan om de zoon van de huurder aan te houden, maar de huurder weigerde de deur te openen. Hierdoor heeft de politie de deur geforceerd, wat leidde tot schade aan de woning. Rhiant, de verhuurder, vorderde een schadevergoeding van de huurder, die volgens hen tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De huurder betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de politie geen bevel tot binnentreden had getoond en dat er geen noodzaak was om de deur te forceren.

De rechtbank oordeelde dat het op de weg van de huurder lag om te bewijzen dat zij niet tekort was geschoten. De rechtbank stelde vast dat de schade was ontstaan door het binnentreden van de politie en dat de huurder had kunnen en moeten voorzien dat de deur geforceerd zou worden als zij niet open deed. De rechtbank verwierp het verweer van de huurder en oordeelde dat de vordering van Rhiant tot schadevergoeding toewijsbaar was. De rechtbank kende een totaalbedrag van € 1.719,29 toe aan Rhiant, bestaande uit herstelkosten, buitengerechtelijke kosten en vervallen rente. De huurder werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4337519 CV EXPL 15-6105
uitspraak: 3 maart 2016

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van:

de stichtingStichting Rhiant,

gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J. Steenstra,
tegen:

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats]
gedaagde,
gemachtigde: mr. T.M. Briggeman.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Rhiant’ en ‘ [gedaagde] ’.

Verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 29 juli 2015, met producties;
de conclusie van antwoord;
het tussenvonnis van 15 oktober 2015 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
de aantekening dat de comparitie heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016.
Het vonnis is bepaald op heden.

Omschrijving van het geschil

1. De feiten
1.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
1.2
[gedaagde] huurt van Rhiant de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats]
1.3
De zoon van [gedaagde] woont al enige tijd niet meer bij [gedaagde] . De politie is op enig moment naar de woning van [gedaagde] gegaan om de zoon van [gedaagde] aan te houden. Nadat de politieagenten hadden aangebeld, heeft [gedaagde] hen te woord gestaan vanuit het keukenraam. Omdat [gedaagde] weigerde de deur te openen heeft de politie bij het binnentreden van de woning de deur geforceerd. De zoon van [gedaagde] bleek niet in de woning aanwezig.
2. De vordering
2.1
Rhiant vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.055,02, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
Rhiant legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, zodat zij gehouden is de schade die door de politie-inval is ontstaan te vergoeden. Haar vordering bestaat uit € 1.661,84 aan herstelkosten, € 310,68 aan buitengerechtelijke kosten en € 82,50 aan vervallen rente.
3. Het verweer
3.1
[gedaagde] weerspreekt dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Zij voert daartoe aan dat haar zoon niet in de woning aanwezig was en dat de politieagenten geen bevel tot binnentreden hebben getoond. Bovendien, zo voert zij aan, was er geen noodzaak tot het forceren van de deur, omdat er vooraf overleg had kunnen worden gepleegd met de verhuurder.

Beoordeling van het geschil

4.1
Artikel 12 van de te dezen van toepassing zijnde algemene voorwaarden bepaalt, deels in afwijking van artikel 7:218 lid 2 BW, dat – met uitzondering van brandschade – alle schade aan het gehuurde wordt vermoed te zijn ontstaan door een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] . Het ligt daarom op de weg van [gedaagde] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij niet is tekortgekomen, dan wel dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de schade is ontstaan door het binnentreden van de politie. De stelling dat het binnentreden onrechtmatig was, zal als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. Geen van partijen heeft het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het binnentreden in het geding gebracht en het had, gelet op de hierboven genoemde verdeling van stelplicht en bewijslast, op de weg van [gedaagde] gelegen om nader te onderbouwen op grond waarvan zij meent dat het binnentreden onrechtmatig was. De enkele stelling dat haar geen bevel tot binnentreden is getoond, indien al juist, is onvoldoende om tot dat oordeel te kunnen komen.
4.3
Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat de politieagenten die voor de deur stonden haar hebben verteld dat zij kwamen voor haar zoon, dat zij de deur moest openen en dat, als zij dat niet zou doen, de politie
op een andere manier zou proberenom binnen te komen
.[gedaagde] had, zeker gelet op laatstgenoemde mededeling van de politie, kunnen en moeten voorzien dat bij niet open doen, de deur geforceerd zou (kunnen) worden. Door desondanks weigerachtig te blijven de agenten binnen te laten, heeft [gedaagde] gehandeld in strijd met de verplichtingen die zij als goed huurder heeft. Zij had de schade immers eenvoudig kunnen voorkomen. Het feit dat haar zoon op dat moment niet in de woning aanwezig was, doet daar niet aan af.
4.4
Voor zover [gedaagde] zich er in meer algemene zin op beroept dat het binnentreden door de politie niet noodzakelijk was, geldt dat, als dit al het geval zou zijn geweest, dit niet wegneemt dat [gedaagde] zich tegenover Rhiant niet als goed huurder heeft gedragen. Ten slotte kan van de politie niet worden verwacht dat zij alvorens tot binnentreden over te gaan overleg pleegt met de verhuurder van de woning om zo schade aan de woning te voorkomen.
4.5
Al met al heeft [gedaagde] het vermoeden dat de schade is ontstaan wegens een aan haar toe te rekenen tekortkoming niet weerlegd. De vordering tot betaling van de herstelkosten is daarom toewijsbaar.
4.6
De gevorderde btw zal evenwel worden afgewezen, nu niet is komen vast te staan dat Rhiant deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Rhiant heeft ter zitting geen verklaring gegeven waarom op de factuur van 7 mei 2012 staat dat de btw is verlegd.
4.7
De wettelijke rente zal als verder niet weersproken worden toegewezen, zij het met inachtneming van het volgende. Gelet op het in de vorige alinea overwogene, is de wettelijke rente over de in rekening gebrachte btw niet toewijsbaar. De vervallen rente tot de dag van dagvaarding bedraagt daarom, uitgaande van het destijds geldende btw-percentage van 19%, niet € 82,50, maar € 69,33. De feitelijk gevorderde rente over rente zal worden afgewezen nu niet duidelijk is vanaf welke datum de rente is gevorderd en derhalve niet kan worden vastgesteld in hoeverre al dan niet is voldaan aan de in artikel 6:119 lid 2 BW genoemde termijn van een jaar.
4.8
Rhiant maakt tevens aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Hierop is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing nu het verzuim na 30 juni 2012 is ingetreden. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten. Nu een deel van de vordering wordt afgewezen zullen de buitengerechtelijke kosten worden berekend over het wel toe te wijzen bedrag, hetgeen leidt tot een bedrag van € 253,46.
4.9
Samenvattend zal de vordering worden toegewezen voor een totaalbedrag van € 1.719,29, bestaande uit € 1.396,50 aan herstelkosten, € 253,46 aan buitengerechtelijke kosten en € 69,33 aan vervallen rente.
4.1
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [gedaagde] aan Rhiant te betalen een bedrag van € 1.719,29, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.649,29 vanaf 29 juli 2015 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rhiant vastgesteld op € 466,00 aan griffierecht, € 94,19 aan explootkosten en € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde van Rhiant;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
371